Het is 1980. Trein van Parijs naar Lissabon. Veel Portugese immigranten in Frankrijk zijn op weg naar Portugal voor hun vakantie. De meesten arbeiderstypes, forse mannen met een buikje met hun vaak wat gezette vrouwen. Velen hebben lege garrafões bij zich, stevige wijnflessen van vijf liter met een plastic of rieten mandje eromheen. Ze zijn blijkbaar zo aan hun Portugese wijn gehecht dat ze die op hun heenreis hebben meegesleept uit Portugal. Ze willen zich het statiegeld niet laten ontlopen. Zo veel verdienen ze nou ook weer niet.
Bij de grens tussen Frankrijk en Spanje gaan de deuren van het rijtuig op slot en wordt de hele wagon op een ander onderstel gehesen. De spoorbreedte in Frankrijk en op het Iberisch schiereiland is verschillend. De Talgo, een exprestrein tussen Parijs en Madrid rijdt bij de grens over een mechaniek dat de spoorbreedte aanpast.
De Portugezen zijn het grootste deel van de lange reis erg rustig, maar als ze de Spaans-Portugese grens naderen, verandert dat. Ze beginnen drukker te praten, maken grapjes en vragen zich schaterend af of de vissen in de grensrivier Spaans of Portugees spreken. (De Portugese schrijver José Saramago had soortgelijke vragen.) Ze zijn bijna thuis.
In Frankrijk werken de meeste Portugezen in de bouw. In Portugal wordt hun plaats vaak in genomen door Kaapverdianen. Internationale migratie.
Geef een reactie