Het geratel van wielen over de rails en de grommende dieselmotor maken dat we elkaar nauwelijks kunnen verstaan. Dat weerhoudt een vrolijke groep Portugezen in onze coupé niet om luidkeels door elkaar te praten.
Op de bank naast ons ligt een jonge vrouw in een ongemakkelijke houding. Haar voet zit akelig in het verband en ze houdt hem angstvallig omhoog. Tegenover haar liggen twee krukken. Ze zoekt naar een comfortabeler houding en als ze die heeft gevonden, valt ze al spoedig in slaap.
De trein verdwijnt in een sleuf in het heuvelachtige landschap, waarbij het geluid door de weerkaatsing een hels volume bereikt. De machinist zet de diesel nog een paar tandjes hoger en laat zijn tweetonige hoorn loeien.
De Portugezen staken intussen hun conversatie niet, integendeel, ze proberen onversaagd boven het lawaai uit te komen. Een kleuter in hun midden wordt het te machtig en begint te krijsen. Onmiddellijk strekken drie paar mollige armen zich naar hem uit. De vrouw die hem oppakt, smoort hem bijkans in haar moederlijke boezem.
De diesel kalmeert wat en na een paar stoten op de hoorn begint de trein af te remmen. Buiten zie ik dorre velden en verder niets. Toch naderen we een station. Een rij hutten met golfplaten daken schuift voorbij. Kinderen voetballen met een petfles. Voor een dichtgetimmerd stationsgebouw komen we met roestig geknars tot stilstand.
Een lange strook beton vormt een perron. Alles, maar dan ook echt alles, is bedekt met graffiti. Ook de muren met veelkleurige tegels, die het station in het verleden enige allure hebben gegeven.
Op de voorgevel staat, boven de graffitigrens, de naam van een stadje dat ik niet te zien krijg: Mexilhoeira Grande.
Geef een reactie