Het heeft lang, erg lang moeten duren, maar nu hebben we er een. En wat voor een! Hoe een kleinburgerlijk verlangen tot een grotesk genot kon voeren. Een goede huishoudster is ‘a joy forever’. We vonden haar in ons dorp, waar het hebben van bijverdiensten een hele economie draaiend houdt.
Carla, heet ze, de dochter van de cafébaas. Heel schuchter kwam het contact tot stand, want Carla is eens ’n weekje in Londen geweest, maar bij wijze van spreken met gillende sirenes huiswaarts gekeerd. Zij had definitief haar bekomst van ‘estrangeiros’. We boften dat wij het autostuur aan de goede kant hadden en ook anderszins ons best deden met inburgeren.
Bij de eerste beurt van ons huis door háár, had Carla een oudere zus bij zich. En daarna ook nog twee keer. Toen de gezusters nu al drie keer ongedeerd huiswaarts hadden kunnen keren, waagde Carla het erop de ‘limpeza’ geheel alleen op zich te nemen. Het telefoontje bleef dan wel onder handbereik voor het geval dát. En nu – na twee jaar alweer – is het vertrouwen er over en weer. En méér dan dat.
Het had ook anders kunnen gaan. De ervaringen horende van vrienden en kennissen met hulpen in de huishouding deden bij mij beelden opdoemen van zwaarljvige moekes met harde stemmen die onder begeleiding van pimbamuziek de woning tot een chaos stofzuigden en langdurige pauzes inlasten, doorbetaalde pauzes. En soms – dat hoorden we ook – was er weleens iets uit huis verdwenen, dat later lang niet altijd werd teruggevonden….
Onze Carla staat buiten elke verdenking. Op de eerste plaats is zij zeer klein. Omdat zij daarbij een piepstem heeft en vrijwel altijd een grijze schortjurk draagt, hebben we de allereerste keren als de wiedeweerga alle uitgezette schoteltjes met dodelijke muizentarwe veilig weggezet. Honger komt nog voor in enkele dorpen van de Beiras. Verder is zij erg ijverig en geluidsarm. Het is nu woensdagmiddag half drie en Carla moet nu al een poos aan het boenen zijn. Ik hoor niks, maar als ik straks haastig door het huis loop, kan het gebeuren dat ik ineens over haar struikel. Dan zit zij daar de gangvloer in de was te zetten en fluistert een excuus.
Zoals Carla de houten trap en de plankenvloeren aan de glim heeft geholpen! Zoals zij geruisloos het stof en ander ongerief verwijdert en voorwerpen op hun plaats terugzet (want wij maken er met z’n tweeën een behoorlijke bende van) en elk meubel, apparaat en beeldje met zoete schoonmaakgeuren omhult. Dat is een puur genot. En vooral – het gebeurt geluidloos – en discreet. In plaats van zo’n schreeuwlelijk met een slang, hanteert Carla zachte bezempjes en loopt daarbij op gympen. Soms vraagt ze “Posso (mag ik even), senhor Pedro?” en dan hoef ik maar een paar tellen de benen op te tillen. Dat is alles.
En als zij eenmaal weer duidelijk in het daglicht haar taken vervult, bespreken we de allernieuwste gebeurtenissen uit de omgeving. Er trouwt weleens iemand, vernemen we via Carla, maar er vallen ook erg veel doden. In het verkeer, uit fruitbomen, van krakkemikkige bouwsteigers, door ouderdom ook en door ziektes. Ook vertrekken er regelmatig dierbaren naar de eeuwige wijnvelden. Carla vertelt het allemaal op fluisterende toon. Maar er valt gelukkig toch nog heel wat te lachen met degenen die overblijven, al zit een dorpsfeest er dit jaar niet meer in, gezien de score. Kortom: de dorpen aan de Rio Alva kunnen leeggezongen fadista’s nog jarenlang aan repertoire helpen.
En over haar eigen ellende praat Carla niet graag. Carla heeft een zwakke gesteldheid. Zij ziet bleek en heeft altijd wel iets medisch. Soms moet zij dagenlang spugen, bonkt haar hoofd of valt zij in zwijm. De medische onderzoeken volgen elkaar op en dan krijg zij weer een kuur van het een of ander. Elke maand wordt er staal getapt in het ranke lijfje, maar deze wapening is nog niet zichbaar. ‘Kind, ga toch naar bed,’ zeggen wij haar weleens als ze zo gammel aan de deur komt. Maar dan antwoordt ze dat ze dan toch maar loopt te piekeren. Het werk doet haar de pijn even vergeten, maar wij houden ons hart weleens vast.
Maar Carla blijft komen. Ons huis lijdt niet onder de flauwtes. Toch hebben we wel wat aanmerkingen op de kwaliteit van het uitgevoerde werk. De gaskachel wordt nog steeds tegen onze wil een kwartslag gedraaid en het nagelborsteltje treffen we – elke keer opnieuw – in het drinkglas op de wastafel aan. Maar we lachten erom en zien dan op tafel weer een staaltje kunstzinnigheid. Zelfs in de droogste tijden weet Carla een fleurig boeketje uit de tuin te vergaren en ook in ons leven wat kleur te brengen.
Carla is onze heilige. Zij krijgt elk jaareinde weer wat extra’s.
Geef een reactie