De monte (alentejano) is een langwerpig gebouw, verdeeld in huisjes die aanvankelijk bedoeld waren voor de landarbeiders, die op deze manier inwoonden bij hun werkgever.
Aan de monte waar ik voortaan bij zou horen, was in de loop der jaren heel wat geknutseld, maar nog altijd was dit schilderachtige bouwwerk verdeeld in vijf compartimenten waarvan er drie bij het landgoed hoorden.
Een ervan werd bewoond door de oude Chica, die daar zo nederig woonde dat het pas veel later tot me zou doordringen dat zij op dat moment de landvrouwe was. Haar woninkje van nog geen twintig m2, zonder ‘luz nem água’ en met een cementen vloer, verliet zij zelden en zij werd op afstand verzorgd door haar enige zoon en vooral schoondochter Natércia die ik voortdurend zag sjouwen met pannetjes eten, flessen water, armenvol wasgoed en andere benodigdheden.
De overige twee huisjes werden incidenteel verhuurd aan toeristen. Het vierde was in het bezit van ene tia Vitória die er na een luidruchtige conversatie met wie zij ook maar aantrof, ‘gezonde lucht’ kwam inademen, zoals ze haar komst keer op keer verklaarde. En inderdaad, de combinatie van dennengeur en zeelucht, welke lucht kan daaraan tippen?
In een rechthoekig betonnen blokje, zo’n beetje in het midden, huisden de zestigers Maria Nácia en António en in hun bescheiden woninkje werd ik kind aan huis. Het huis was hun geschonken door de dankbare kinderen van een ouder echtpaar, toentertijd hun buren, dat zij tot de dood verzorgd hadden.
António
António vulde zijn dagen deels rond de monte, waar hij met behulp van zijn ezel, die hij met glimmende oogjes ‘mijn neef’ noemde, een stukje grond bebouwde.
Hij had aan zijn landbouw geen dagtaak, maar hij was dan ook gepensioneerd. Uit de talloze anekdotes, die hij met veel smaak opdiste na onze gemeenschappelijke maaltijden, leerde ik dat hij steenhouwer van beroep was geweest. We konden ook geen weg begaan, tot in de verre omtrek, of hij had daar ooit zijn steentje aan bijgedragen.
Hij was een bijzondere man. Tot ver in de omtrek was hij bekend en ik hoefde zijn naam maar te noemen ‘ah tio António do Brejo bedoelde ik?’ Dan straalde zijn roem op mij af en gingen deuren én harten voor mij open.
Op een dag had hij een schroevendraaier nodig en vergeefs doorzocht hij huis en schuur. ‘Eduardo!’ zei hij en welgemoed ging hij op pad richting de hut van Eduardo die achterin het bos woonde.
Eduardo
Eduardo was een geitenhoeder met kleptomane neigingen, voor wie weinig veilig was. Gereedschap dus maar ook flessen olijfolie en restjes wijn, een zak zout, een leeg koffiekopje en hij heeft zelfs een keer mijn bed meegenomen dat wegens een klusje een dag buiten de bus stond.
Dat bed overigens heb ik op listige wijze teruggekregen. ‘Eduardo’, zei ik ‘weet je wat er nu toch gebeurd is? Mijn bed is weg, waar moet ik nou slapen? Heb jij misschien iemand gezien die het kan hebben meegenomen?’ Na een korte aarzeling keek hij me glunderend aan. ‘Ik heb het voor je bewaard’, zei hij en toen ik met hem meeliep om het op te halen, bleek het zich achter zijn hut te bevinden, bedekt met een flinke laag bosgrond. ‘Dankjewel Eduardo, als ik jou toch niet had…’
Na een half uurtje keerde António terug, een schroevendraaier in de hand. ‘Oh oh ‘zei hij: ‘mijn hele gereedschapsvoorraad ligt bij Eduardo’. ‘Heb je die dan niet meegebracht?’ vroeg ik. ‘Nee hoor, ik heb alleen een schroevendraaier nodig’ sprak hij.
Elke middag vertrok António naar het dorp ‘a praia’ genoemd, ter onderscheiding van ‘a aldeia’, een groter formaat dorp zo’n acht km het binnenland in, waar je moest zijn voor zaken die het dagelijkse overstijgen: de bank, het tankstation, de ijzerwarenwinkel en niet te vergeten de onvolprezen maandelijkse streekmarkt.
‘À praia’ dus ging António een kaartje leggen en een borreltje drinken met zijn makkers. Goedgemutst kuierde hij laat in de avond, oftewel diep in de nacht, langs de stikdonkere zeeweg terug naar huis. Daar kon Maria Nácia eindelijk gaan slapen, want, zoals ze me herhaaldelijk toevertrouwde, zonder zijn aanwezigheid deed ze geen oog dicht.
Maria Nácia
Maria Nácia was vrijwel altijd in of rond het huis te vinden. Ze leidde een leven van koken en wassen en geloof me dat is minder simpel dan het klinkt.
Denk even aan alle stappen die er nodig zijn om zelfgeteelde witte of bruine bonen op je bord te krijgen en stel je ook even voor dat elk kledingstuk gewassen moest worden met water dat handmatig uit de put werd opgehesen.
Emmers vol water sleepte Maria Nácia naar ‘o tanque’ waar ze urenlang vertoefde.
Ze zat nooit om een klusje verlegen en als zich niets dringends aandiende, verzon ze wel wat.
Op een dag trof ik haar aan, graaiend in een berg schuimrubbersnippers. Het bleek de inhoud van haar matras te zijn die ze had gewassen en voor de deur te drogen gelegd.
Maria Nácia had ook haar rustmomentjes, bijvoorbeeld als ze bezoek had. Dan koos ze een plekje in de schaduw en ging daar lekker zitten zitten.
Waar António zijn landbouw had, deed Maria Nácia aan veeteelt, zou je kunnen zeggen. Eenmaal daags stapte ze met een emmer aardappelschillen en overige etensresten naar het varkenskot, dat lag verborgen in de struiken. Daar groeide een schattig biggetje uit tot een enorm varken dat in november met de energieke hulp van familie en kennissen werd geslacht.
Ik heb er verschillende mogen meemaken, van die varkenslachten, maar vooral die eerste keer was een ware belevenis…
Wordt vervolgd.
Ton zegt
Mooi, nee schitterend en helemaal herkenbaar, ook achterin de Alentejo.
annemiek zegt
Heerlijk herkenbaar verhaal. Wonen hier bijna 39 jaar en veel veranderingen gezien. Sommige beter, andere een verlies. De oudere buren zijn overleden en hun kinderen wonen er nu. Wijzelf beginnen nu bij de oude generatie te horen. Geniet altijd van je verhalen, dank je.
Josephine zegt
Zo leven bij de dag, zo basaal … dat is wat ons zo trekt … niet druk maken over materiële zaken … als je maar een dak boven je hoofd hebt, kleding hebt (en geen modetrends etc.) en eten maar wel je sociale contacten en weten wat je voor elkaar kunt betekenen.
Hanneke Rijkelijkhuizen zegt
Schitterend verhaal. Ik hoop dat je in de toekomst nog meer over deze mensen zult schrijven
Josephine zegt
Hallo Ellen,
Je schrijft verrukkelijk en ik kan er helemaal in meegaan. Al 30 jaar terug brachten we altijd de zomervakantie door op de monte van Dona Maria net buiten Zambujeira. Geen elektriciteit, water uit de put. Daar heb ik mijn heerlijkste maaltijden genuttigd bij kaarslicht en onder een hemel verborgen onder miljoenen sterren. Mijn herinneringen komen weer terug als ik jouw verhalen lees. Dank je wel. Abraço, Josephine
Ellen Damen zegt
Ja! Dona Maria, een verrukkelijke plek.
Ben je er onlangs nog wel eens geweest?
Er is nu ‘gewoon’ een brug over de ribeira (van steen tot steen springen, weet je nog?) een klinkerweg naar boven en zelfs helemaal tot Azenha do Mar..
Weg is de anarchie, weg is de romantiek.