Zambujeira do Mar 1996.
Opeens was ze daar. Eerst wisselden we alleen maar blikken, maar al gauw kibbelden we erover wie haar het eerst gezien had. Bruno hield weer het langste vol. Hij was haar al verschillende keren tegengekomen, beweerde hij. ‘Op het terras van Fresco en in de minimercado.’ Nee, gesproken had hij haar niet.
Er was een kleine kans dat hij niet loog. Er verschenen immers, ondanks het winterseizoen, regelmatig buitenlandse toeristen in ons dorp. Zij zetten hun campers voor een nachtje vlak aan zee en verdwenen weer. Het waren niet meer dan schimmen in te lichte zomerkleren. Maar dit was een blijvertje.
Zij was duidelijk geen Portugese, zoals ze daar zat in de volle zon met opgerolde mouwen en halfblote benen. Haar slippers had ze uitgeschopt. Hoe lang zat ze daar nou al? Ze dronk de ene kop koffie na de andere en las een boek. Zo nu en dan keek ze over haar zonnebril heen naar de zee.
Het was weer Bruno die het initiatief nam. Hij had allang bewezen dat hij van ons allemaal de brutaalste was. Had hij ook niet onze dokter ingepikt, toen zij nog maar drie maanden weduwe was? Met grote passen stapte hij het terras op en peuterde een sigaret uit zijn pakje. Zij keek naar de plotselinge schaduw. Haar gezicht stond afwezig.
‘Rookt u?’ Ik was vast niet de enige die verbaasd was toen ze met een glimlach accepteerde. Of ze erop had zitten wachten, zo snel had ze hem al opgestoken. Bruno stond met zijn aansteker in de hand naast haar, maar zij was al weer verdiept in haar boek.
‘Do you speak English’, probeerde hij nog. Ze reageerde niet. Met opgeheven hoofd verliet hij het terras. Maar hij voegde zich niet meteen weer bij ons. Hij stak de straat over en ging naar de zee staan staren. Ik zou, denk ik, precies hetzelfde gedaan hebben.
De volgende was Joaquim. Hij was een beetje over zijn beste jaren heen, maar we noemden hem nog steeds ‘koning der buitenlandsen’. Wat hij aan schoonheid had ingeboet wist hij vaak nog te compenseren met zijn geld. Hij timede perfect. Het meisje – of moet ik vrouw zeggen, ze zal een jaar of dertig geweest zijn – trad binnen met haar portemonnee in de aanslag.
Joaquim betaalde haar rekening. Hoewel hij het nonchalant deed, zag het er toch demonstratief uit. Ze lachte, geamuseerd dacht ik even, en stapte naar buiten. Ze koos daarbij een route, rakelings achter ons langs. We moesten zelfs een stukje inschikken. Joaquim besloot zijn actie te zien als een investering op lange termijn. ‘Tja’, zo zei hij, ‘ze zal me heus wel gezien hebben’.
Ze werd een geregelde gast van het café, liever gezegd van het terras. Aan de bar wisselden we onze wapenfeiten uit. Luís was haar tegengekomen op het strand, waar ze zijn ‘enorme visvangst’ bewonderd had. ‘Heb je er niet eentje voor haar gegrild’, vroeg ik nog. ‘Wijntje erbij …’
Maar João was al aan het woord. Elke morgen, zo wist hij te melden, was zij zijn eerste klant. ‘Een brood dat die vrouw verslindt’, zei hij trots. ‘Ze moet mijn brood wel erg lekker vinden.’
‘Met kaas’, riep Vitor, ‘bij mij koopt ze kilo’s kaas.’
‘Karbonade’, zei Chico, ze houdt van karbonade’.
En wie biedt er meer, dacht ik. António dus. Hij ging zo ver dat hij beweerde haar een lift te hebben gegeven, achterop zijn brommer. ‘Ze legde haar handjes hier zo’ en hij streelde zijn enorme taille. Ja, lachen deden we ook.
‘Praat ze wel eens met iemand?’ vroeg Joaquim op een avond. Zelfs hij was geen stap verder gekomen. ‘Volgens mij spreekt ze geen woord Portugees en Engels evenmin.’
‘Met Maria’, zei Lucília. Lucília is de vrouw van de kastelein en ze week voor de gelegenheid af van haar gewoonte zich buiten de conversatie te houden. ‘Ik heb haar zien praten met Maria.’
Maria? Even was het doodstil. En toen praatten we allemaal tegelijk. Och ja, Maria, waar hing die tegenwoordig eigenlijk uit? Was die niet terug naar Helder, haar wettige echtgenoot? Het leek eeuwen geleden dat we ‘vochten’ om Maria. We hadden haar een tijdje zo’n beetje beschouwd als onze plaatselijke hoer, nadat ze die arme Helder verlaten had.
Ikzelf had nooit iets gehad met Maria en van de anderen wist ik het ook niet zeker. Er werd een hoop gekletst, dat wel. Maria was een vrolijke meid die graag een pilsje dronk in het café. Ze grapte zo’n beetje met ons mee en amuseerde zich. ‘Bruno’, kon ze fijntjes zeggen, ‘handjes thuis, denk aan Cristina.’ En ze sloeg Joaquim op zijn schouder. ‘Zo, oudje, nog altijd niet gekalmeerd?’ Ik mocht Maria wel. Maar waar was ze tegenwoordig?
‘Ik was in São Teotónio gisteren en daar zag ik haar. Ja zeker, Maria en die buitenlandse. Ze zaten druk te praten in de pastelaria.’
Chico haalde me de woorden uit de mond. ‘Welke taal spraken ze, Engels?’ Maar dat wist Lucília niet, zo dicht was ze niet in de buurt geweest. ‘Maar het was een geanimeerd gesprek’, zei ze en ze stond gewoon te genieten van onze ontreddering.
De volgende dag was de stemming veranderd. Weer stond de zon aan een onbewolkte hemel. De ‘buitenlandse’ werd overladen met aandacht. Toen de zoveelste ’toevallig even op het terras moest zijn’ en haar aansprak, liet ze voor het eerst haar glimlach achterwege. Ze keek Bruno – die man heeft altijd geluk, zei ik het niet – met felle ogen aan en zwaaide met haar boek, waar ze eerst zorgvuldig haar wijsvinger in had gestoken. Even leek het of ze er Bruno een klap mee wilde geven, maar ze keek alweer vriendelijk voor ze rustig doorging met lezen.
‘De teef’, zei Bruno, toen hij weer bij ons stond en ik geloof dat we het allemaal met hem eens waren.
Toen stond ze op. Ze smeet haar boek op het tafeltje en holde de straat op. Een donkerblauwe Volvo was de hoek om gekomen en stopte aan de overkant. Het portier ging open en een bekende verschijning sprong naar buiten.
‘Júlia’, riep Maria en ze opende haar armen om degene wiens naam wij nu eindelijk kenden, warm te onthalen. ‘Wacht’, zei Júlia, ‘mijn boek’. En het klonk zo Portugees, als het maar zijn kan.
Ze griste haar boek van de tafel en met een gezicht waar de gelukzaligheid vanaf droop, liep ze tussen ons door naar de bar en legde daar een bankbiljet neer. Zonder op wisselgeld te wachten stoof ze weg.
Maria had haar plaats achter het stuur alweer ingenomen. Voor ze wegreed wrong ze zich in een onmogelijke houding en ze gaf Júlia een lange kus. En die bleek daar helemaal niet vies van te zijn.
Minutenlang was het stil en we durfden elkaar nauwelijks aan te kijken. Pas toen de Volvo met een sierlijke draai verdween in de richting waaruit hij gekomen was, deed Joaquim zijn mond open. ‘Tja’, zei hij en de goeierd bestelde voor ons allemaal een borrel.
In mijn prille Portugaljaren, tussen 1992 en 2002 schreef ik een aantal contos, verhalen, waarin de mensen figureren, die ik meemaakte. Veel ervan is echt gebeurd, de rest had zomaar kunnen gebeuren …
Júlia is nummer 3 van de verzameling contos. De overige afleveringen kun je hier lezen: contos
Willy zegt
Een slome zondagmorgen in Amsterdam, lees ik dit dromerige verhaal, vol hoop. Het brengt mij terug naar Portugal, wonen met en tussen de Portugezen.
Prachtig verhaal over flirten, hoop en vergankelijkheid.
Josephine zegt
Ik heb het in een adem gelezen… geweldig… je nieuwsgierigheid wordt steeds groter wie die “onbekende” vrouw toch wel zal wezen… en de verwachtingen en veronderstellingen van de cafébezoekers… het blijft gissen en raden!!
Hanneke Rijkelijkhuizen zegt
Mooi geschreven. Méér!
Josephine zegt
Ellen, je schrijft zo leuk. Die verhalen over personen in Zambujeira. Ik heb heel wat jaren mijn vakantie met de kinderen in Zambujeira doorgebracht op de monte van Dona Maria en Sr. Manel.
Ellen zegt
Hallo Josephine
En ik op mijn beurt vind het zó leuk dat jij super duidelijk weet waar ik het over heb.
Wanneer ben je voor het laatst in Zambujeira geweest? Er is zoveel veranderd … Bijvoorbeeld de monte van Dona Maria en Senhor Manel.
Els zegt
Leuk Ellen! Knap dat jij van zulke kleine dingen als zo’n ontmoeting op een terras, die gedachtenspinsels van de vaste klanten over een “nieuwkomer” kan omturnen naar een echt goedlopend verhaal! Schrijf nog maar meer van dit soort sappige contos!! Ik ben er blij mee … Els
Freya zegt
Wat een leuk en ook spannend verhaal over Maria en Júlia!
Ik zie het allemaal voor me en ook de Monte, de kleine huisjes.
Mooie tekening ook erbij.
Ik ben benieuwd naar de volgende ‘conto’!
Ellen zegt
Ha Freya! Leuk dat het verhaal je aanspreekt. En de tekening: dat heeft ze mooi gedaan hè, jouw Lot?