1994 São Teotónio.
Het is al druk in de wachtkamer van het Centro de Saúde. Ruim de helft van de rode plastic stoelen, die aan weerszijden van de ruimte aan de vloer zijn vastgenageld, is bezet. Om en om zijn ze neergestreken, de in overwegend zwart geklede bezoekers. Tegen de fragiel ogende stoelpoten liggen plastic tasjes, in alle mogelijke pasteltinten uitgevoerd. Een grote zwarte paraplu staat in de hoek bij het venster en behoort toe aan de oude heer die er vlakbij zit. Hij draagt stevige leren laarzen, met verse moddersporen, de zonnige wintermiddag ten spijt.
Een vrouw van een jaar of zeventig neemt de slippen van haar jas bijeen en wringt zich op de plaats naast hem. ‘Pardon’, zegt de vrouw aan haar andere zijde die doet of ze opschuift. In feite klemt ze slechts een enorme zwarte handtas nog steviger tegen zich aan.
‘Kent u mij niet meer’? De stem komt van de overkant. ‘Piedade ben ik, van Pequeninho Absento, weet u wel. U bent toch uh … getrouwd met Fato Silva?’
‘Ik ben Mãozinha, ja, en mijn man heet Fato, maar …’
Dona Piedade hangt zo ver voorover dat ze bijna van haar stoel valt. ‘Zie je dat, Cidália, zij is de schoonmoeder van Cristina, weet je wel.
‘Ach’, zucht de aangesprokene, ‘arme Desgraça, ze is op sterven na dood. Ze heeft die vreselijke ziekte in haar buik.’ Veelbetekenend knikt ze en een enorme hoofddoek raakt gevaarlijk aan het schuiven. ‘En Destino, heb je dat gehoord. Ze hebben zijn been eraf gehaald.’
Een oude, nog knappe man, trekt twee krukken onder zijn stoel vandaan. Moeizaam komt hij overeind en hij sleept zich in de richting van de gang. Zijn voeten steken in hoge schoenen, waarvan er een tot een wanstaltige klomp vervormd is.
Een vrouw van een jaar of veertig houdt de klapdeur voor hem open.
‘Toe nou, Dora’, wijst ze haar dochter terecht, die met haar vrije hand aan haar mouw trekt. De andere hand klemt ze tegen haar wang of ze een hoog uitgevallen kiespijn tracht te bezweren.
‘Ai’, jammert ze, ‘wanneer zijn wij nou aan de beurt’. Haar moeder trekt het meisje half op haar schoot.
‘Geduld, schat, we moeten geduld hebben. Oh, oh’, zucht ze vervolgens en haar ogen blijven haken aan de meewarige blik van een stokoude man. ‘Hemeltje lief, wat een leven’.
Een slonzig mens met onwaarschijnlijk elegante voeten kijkt demonstratief naar een soort rooster, hoog aan de muur.
‘Moeten we daaruit niet geroepen worden?’ bast ze.
Een vrij jonge man haalt zijn snor uit een onberispelijk gevouwen zakdoek en richt zijn hoofd op. ‘Ja ja’, er klinkt snot in zijn stem, ‘dat is de luidspreker van de dokter’.
Allen staren nu naar het magische kastje en even is er iets van verwachting in de lucht.
‘Wat een drukte’, zegt een nieuwkomer met een enorme zoom in zijn broek. ‘Ja ja’ mompelt Piedade ‘wat een drukte.’
‘Hoe laat is het?’ Het is de man van de paraplu, die uit zijn hoekje is gekomen, waar hij zijn laarzen heeft zitten bewerken met kleine bolletjes speeksel. Zonder op antwoord te wachten schuifelt hij naar buiten.
‘Half vier geweest’, zegt Cidália. De jongeman met de zakdoek schudt aan zijn horloge.
‘Ik heb het al vijf voor vier’.
Het rimpelige oudje kijkt met toegeknepen ogen naar de grote ronde klok boven de klapdeur.
‘Elf uur, hij loopt flink achter’, constateert de moeder van Dora.
‘Of vóór’, zegt het meisje. Ze haalt haar hand van haar wang en kijkt uitdagend naar haar moeder.
Ergens achter in het gebouw klapt een deur. Verschillende blikken richten zich op de luidspreker.
‘Hè hè’, doet Cidália en ze draait haar hoofd naar Mãozinha. ‘Mijn rug, ik kan bijna niet blijven zitten. Het is me weer in de rug geschoten. Vorig jaar …’
Mãozinha luistert niet. Ze zit te denken aan de was die ze ’s morgens heeft buiten gehangen. Als ze maar voor het donker thuis is …
‘Waar is die man met de paraplu?’ vraagt Piedade. ‘Is die al naar binnen. Ik was toch echt vóór hem aan de beurt.
‘Daar buiten’, wijst haar nieuwe buurvrouw, een vrouw met grote neusgaten, ‘hij rookt een sigaretje.’
‘Wat een hitte hier’, voegt ze eraan toe.
Er volgt een vermoeide stilte. Nieuwe bezoekers komen binnen. De zitplaatsen zijn vol en er ontstaat enig gedrang bij de ingang.
De heer met de paraplu, die een smerige rooklucht mee naar binnen brengt, kijkt naar zijn bezette stoel.
‘Ben ik nog niet aan de beurt?’, vraagt hij aan Cidália.
‘Nou nee, ik geloof niet dat …’ De man is echter al verdwenen door de klapdeur.
Verbazend snel keert hij terug. ‘Er zit niemand aan de balie. Nee achter ook niet, er is geen kip te bekennen.’
‘En de zuster dan? En de dokter?
Hebt u wel op het knopje gedrukt?’
Van alle kanten tegelijk komen de vragen.
De man met de snor stuift overeind. ‘Niemand te bekennen?!’ Het klinkt smalend, of hij een paar domme kinderen berispt.
‘U bent verschrikkelijk verkouden’, zegt Cidália, ‘u mag wel uitkijken.’
‘Mama, wanneer roept de dokter ons nou?’
De vrouw met de elegante voeten sprint naar de uitgang. Haar hakken tikken venijnig en ze duwt de jongeman met de snor opzij.
‘Op slot’, zegt ze en keert zich zwierig om. ‘De deur is op slot.’
‘Maar …’ begint de moeder van Dora. Ze geeft een rukje aan de klapdeur, die geen centimeter wijkt..
‘Het raam’, zegt de heer met de paraplu. Verbazend lenig slingert hij een voet op de vensterbank. Zijn paraplu klettert tegen de grond.
‘Mijn hemel’, roept hij maar zijn stem gaat verloren in een wonderlijk geluid dat plotseling de hele kamer vult. Het is een wolk van muziek waaruit een zacht zalvende stem zich losmaakt.
‘Beminde gelovigen, hier spreekt uw gezagvoerder. Neemt u allen uw plaatsen in. Binnen enkele ogenblikken gaan wij landen.’
Handen graaien om zich heen. Plastic tasjes worden op schoot genomen. Drie mensen tegelijk storten zich op de stoel van de snor. Dora moet bij haar moeder op schoot gaan zitten.
‘Fasten your seatbelts.’
‘Riemen vast’ kraait de vrouw met de basstem.
‘Aan uw linkerhand ziet u Fatima al liggen. Laten wij bidden.’
‘Daar’, zegt de kreupele man, ‘het komt daarvandaan’ en aller ogen richten zich omhoog, naar het rooster in de wand. Een geronk zwelt aan. Zij houden allemaal hun adem in. Alleen Dora gilt het uit.
Dan is het stil.
‘We zijn er’, roept Mãozinha. ‘Palmas, applaus!’
Over de gezichten trekt een verzaligde glimlach en ze klappen, ze klappen, of hun leven ervan afhangt.
‘Het heilige geduld’ is nummer 11 van de verzameling Contos. De overige afleveringen kun je hier lezen: contos.
Ton zegt
Heerlijk om dit te lezen.
Maar nog erger sommige gebeurtenissen ook goed herkenbaar.
Tja de dokter staat hoog verheven boven de werkende, meestal agrariër of ambtenaar, hier op het platteland.