Begin juli was ik vertrokken naar Portugal met een onbestemd doel. De enige concrete aanleiding was een verhandeling die ik in het laatste jaar van de middelbare school over de Anjerrevolutie had geschreven. Een bekroonde verhandeling over een geweldloze revolutie als laatste wapenfeit van mijn eerste schoolloopbaan, want ik had in dat laatste schooljaar alles in het werk gesteld om de schoolwapens definitief het zwijgen op te leggen. Mijn duizelingwekkende puntenval stond evenredig met de bloeddrukval van de schooldirectie en de leerkrachten.
Mijn moeder had zich van dit puntengedoe niks aan getrokken. Voor haar was het leven een feest en geen enkele revolutie zou dat feest komen verstoren. Toen ik haar vertelde dat ik met mijn schrijfsel had gewonnen en dat ik van plan was om in september een baantje in de fabriek te nemen zou ze daarop zonder enige twijfel positief hebben gereageerd, conform haar grenzeloos optimisme en haar onbedwingbare zin voor humor: ‘Wel, wel’, lachte ze, ‘Anjerrevolutie, allemaal goed en wel, goed gedaan jongen, lang leve de anjers, we maken de ruiker nog schoner, en wat september betreft, breek daar je hoofd niet over, het komt allemaal wel goed!’ Ze huppelde naar de platenspeler, koos een bepaald plaatje en draaide de volumeknop helemaal open en voor ik het goed en wel besefte waren we samen aan het dansen. Willy Sommers! ‘Zeven anjers, zeven rozen!’ Ik was klaar om te vertrekken!
Mijn vader was er zoals altijd stoïcijns kalm bij gebleven en stuurde mij naar Portugal. Zijn idee dat ik aan den lijve zou ervaren hoe het de werkende klasse verging na hun revolutie, had ik onbewust uitgevoerd gedurende de eerste maand van mijn tocht door Midden Portugal en de Alentejo. Al snel was ik me bewust van het enorm gastvrije karakter en de innemende ziel van het Portugese volk en tegelijkertijd was ik net zo snel benomen door datgene wat in geen woorden te vatten is en waarvoor alleen de Portugezen de juiste ‘klank’ hebben. ‘Saudaadje’ en met wat goede wil klinkt het als: so..that .. met een kort snikgeluidje’, zoiets. Weemoed komt aardig in de buurt, maar toch is het iets anders.
Die eerste maand had ik door een schitterende natuur gelopen, daar niet van, maar als je je dagenlang onder een niets ontziende zon door de reusachtige vlakten van de Alentejo hebt gezwoegd en onderweg niks anders hebt ontmoet dan eindeloze graanvelden en massa’s kurkeiken, dan word je overvallen door een soort van somber gevoel, neigend naar eenzaamheid. Althans dat was bij mij het geval. Gelukkig ontmoet je sporadisch ook een mens, zoals Elvira of Ana, die je opvangt en omarmt met een hart en een ziel, zo warm en zo innig, dat je je zelfs niet meer herinnert dat er ooit een somber gevoel was geweest. Het is een merkwaardig mengsel van tegenovergestelde elkaar opheffende krachten. Toen ik na ongeveer een maand afscheid nam van het binnenland was ik al aardig doordrenkt van dit mengsel, en weer, zonder dat ik er mij bewust van was, was er een nóg sterkere kracht die mij naar de boorden van de oceaan riep én stuurde. Het leven is een feest! Weet je nog? Natuurlijk…. mijn moeder!

De tweede maand zou ik bijna letterlijk geen meter van de kustlijn afwijken. Daar kwam ik terecht in de enige wereld waarin ik mij altijd thuis had gevoeld: de wondere wereld van de droom en de fantasie! Vanaf Arrifana was ik niet langer alleen onderweg. Neen! Ook al was de oceaan er oneindig weids en de dorpjes vaak stil en verlaten, het wemelde van de zeevaarders, van de matrozen, van de dansende prinsessen en freules, in witte zijde en kant, en ergens halverwege tussen twee kapen stond ik naast Magellaan te kloppen op de deur van Indië, de handen losjes in de heup. Pas na de nacht op de Cabo de São Vicente, die ik slapeloos had doorgebracht, door de lokroep van de meeuwen, zou ik ontwaken uit die droom. Al was het niet echt een ontwaken, het was eerder een soort van val uit de hemel. De val was niet echt, de verbazing des te meer, omdat ik ineens wist wat mijn aardse opdracht was. En het was niet eens moeilijk, het was simpel: ik moest een verhaal vertellen. Ik wist alleen niet wélk verhaal, laat staan hoé ik het zou vertellen!
Vanaf dat moment kreeg mijn tocht ook een doel, letterlijk, een eindbestemming: de Spaanse grens bereiken in Vila Real de Santo António! Ik had nog een goede twee weken de tijd en ik werd gedreven door een onstuitbare energie en een losgeslagen verlangen. Niks kon me nog stoppen om ruim op tijd de veerboot te nemen en ergens halverwege de Guadiana de hand te schudden van een of andere Spaanse jongedame uit Ayamonte, er ruimschoots de tijd te nemen om er gezellig een koffietje te drinken, eventueel samen een opwindende variant van de flamenco ten beste te geven, om dan finaal de schuit te keren, en zegevierend, met vlag en wimpel, het vaderland tegemoet te vliegen!
Maar ik zou Vila Real de Santo António nooit bereiken en tot op vandaag ben ik er, na bijna veertig jaar Portugal, nog nooit geweest!

De zon ging onder in Cacela Velha en wierp onbelemmerd een glanzend zwaard over de magische oceaan. Daar zat ik op het kleine verlaten strand, op de punt van het zwaard. Terwijl de golven klotsend over mijn voeten drentelden viel dat zwaard beetje bij beetje in scherven van goud in het water rond en onder mij. Het viel uiteen in minizonnen, microkosmossen van de goddelijke bron die alle leven op deze planeet heeft gebracht. Daar zat ik tussen al de personages, bekenden en onbekenden, die mijn verhaal zouden gaan bevolken.

Cacela Velha is voor mij met voorsprong de meest magische en dus schoonste plek die ik ken in Portugal. Het ligt op amper tien kilometer van Vila Real de Santo António. Ik heb er de drie laatste dagen van mijn tocht doorgebracht, op een steenworp van mijn einddoel. Iets hield me tegen om die laatste afstand te overbruggen. Onbewust voelde ik dat ik het verhaal zou dichtgooien, nog voor het begonnen was, mocht ik een definitief punt hebben gezet in Vila Real. Het was het besef van hoe ik in het leven stond. Het was een intens moment van liefde. Het was het godsgeschenk dat ik had herkend in de schreeuw van de meeuwen. Het was niets meer, en niets minder, dan de mogelijkheid die mijn moeder me had gegeven om mijn oorsprong, veiligheid en voeding te vinden, onderweg, en in een nieuwe tijd. Mijn tijd! Haar veerkracht, gouden innerlijk en het verlangen dingen goed te doen zijn altijd haar leidraad geweest. Als je haar gekend zou hebben zou je haar onmiddellijk doorzien hebben … en van haar gehouden hebben. Net als ik!
Leuk geschreven! En ja, Cacela Velha mag dan klein zijn ook bij mij heeft het vanaf het eerste bezoek een grote plaats in m’n hart. Magisch in haar eenvoud. Niet voor niets dat m’n tweede boek zich daar afspeelt, inspirerend en geweldig.
Mooi, Ellen! Ik ben benieuwd naar je tweede boek! Waar kan ik het vinden?
Wat poëtisch en magisch mooi!
Een schrijver naar mijn hart!
Schrijf jij meer? Boeken? Benieuwd!
Dank je Dirk!
Ik hoop meer van je te zien hier!
Dank u wel, Els. Ik schrijf inderdaad graag. Ik heb nog wel wat leesvoer voor dit magazine. We zien wel! Vele groeten!