Ooit woonde ik in Amsterdam met mijn Portugese vriendje. Om ons heen woonden nog meer Portugezen. Behalve emigranten waren de meesten net als hij politiek vluchteling. Er woedde een oorlog in Afrika en ze verdwenen liever over de grens, als dienstweigeraars op zoek naar veiligheid. We raakten gewend aan de opvang en bijbehorende hevige discussies over politiek met telkens dezelfde vraag: ‘kunnen we ooit weer terug naar Portugal, maar hoe dan?’
Vluchten voor de koloniale oorlog (1961-1974) leverde in ieder geval op dat ze wisten wat er zou gebeuren als ze werden opgepakt door de alomtegenwoordige informanten van de PIDE (Policia Internacional e de Defesa do Estado), de geheime politie van dictator Salazar. Dat ze zouden worden doorgestuurd naar Afrika en tijdens de gevechten erop konden rekenen dat ze op zeer riskante plaatsen in de frontlinie zouden worden ingezet.
Bijna iedereen hield zoveel mogelijk het hoofd onder het maaiveld om niet in de kijker van de PIDE te lopen. Iedereen wist wat die organisatie kon doen en dat was al voldoende om schrik aan te jagen. Over politiek praten maakte je al zeer verdacht. Dus altijd op je hoede zijn, over de schouder kijken en opletten wat je zegt. Dit leek wel aangeboren te zijn, ik moest er erg aan wennen. Maar het werkte naar een realiteit: hoe minder je weet, hoe minder je kunt doorslaan tijdens verhoren van de PIDE. Ook in het buitenland bleef de PIDE via informanten de emigranten in het oog houden. Zoals bij gezelligheidsverenigingen of de voetbalclubs, plaatsen waar veel Portugezen elkaar ontmoetten.
In die tijd, zo rond 1970, kwam een studievriend uit Portugal langs, niet alleen uit vriendschap, maar ook uit nieuwsgierigheid, want het is altijd leuk om zo’n beruchte stad te leren kennen. Dachten wij. Zijn schoonouders en kersverse echtgenote kwamen ook mee. De schoonvader had een winkel in Coimbra vol Conimbrigaporselein, die stad vol Romeinse ruïnes en andere nalatenschap. Voor mij hadden zij cadeautjes meegenomen in de vorm van 17e-eeuwse kopieën van een beschilderd bord, bloempot, wijwaterhanger en nog meer. Ik vond het prachtig en bewaarde het door de jaren heen, zonder dat het een schrammetje opliep tijdens onze verhuizingen.
Aan de nieuw aangekomenen werd al gauw het hemd van de lijven gevraagd over de politieke situatie in het vaderland. Daartegenover stond dat studievriend werd meegetroond naar de plaatsen waar hij nog meer gevluchte Portugese ex-soldaten zou ontmoeten en hun verhalen kon aanhoren. Want ondanks dat ze altijd op hun hoede waren omdat er zo intensief over fascisme en alternatieven werd gesproken, is in deze situatie ‘een vriend van een vriend ook mijn vriend’. Daar werd hij ontvangen alsof hij de lang niet geziene vriend was die redding kon bieden in hun misère. Omdat velen het verschil tussen hier en daar toch wel erg groot vonden om er lang (hoe lang eigenlijk?) tussen te moeten bivakkeren. Ze bleven er het beste van hopen toen ons bezoek toch weer zuidwaarts moest keren.
Genadeloos
Pas een jaar of vier later, na de Anjerrevolutie, gingen de archieven open en werd er meer over PIDE-agenten in de openbaarheid gebracht. Het nieuws verspreidde zich onder de inmiddels naar Portugal teruggereisde politieke vluchtelingen, dat ook de vriend die ons jaren terug in Amsterdam had bezocht, op de lijst stond als informant. Wat hij daar had opgepikt werd niet teruggevonden, dat hadden zij al uitgezocht. Een gezamenlijke bom van verontwaardiging ontplofte ter plekke, vooral omdat niemand hem na aankomst in Portugal nog had ontmoet. Waar zou hij zijn? Waarschijnlijk daar waar niemand zijn achtergrond kende, zoals meer PIDE-agenten en informanten deden. Weer wat later ‘verdwenen’ ze in de rechtse politieke partijen, die als bescherming dienden. We hadden hem vanzelfsprekend vertrouwd en meer dan vrijuit met hem gesproken. Hoe kon hij zo genadeloos binnen zijn geslopen? En wie verwachtte zoiets van iemand die al jarenlang als een vriend werd beschouwd?
Bleef de vraag: waarom liet hij zich zo gebruiken? Wat was voor hem de reden om mee te doen bij het verraden, benadelen en levens vernielen van landgenoten? In de kranten die na 25 april 1974 zijn gepubliceerd valt niet voor niets op dat de informant op dat moment de meest gehate figuur was.
Even beginnen bij de oorsprong en dat was de PIDE (Polícia Internacional e de Defesa do Estado) die van 1945-1969 bestond en door Salazar was opgezet als geheime politie waarvoor hij bij Mussolini in de leer ging. De PIDE, altijd onder ministeriële controle, kon preventief gevangen nemen en zonder proces gevangenen drie jaar of langer vasthouden. Daarbij gebruikten zij gewelddadige methodes van marteling, waarvan juist politieke gevangenen het slachtoffer werden.
Infiltreren
Onderzoek toonde aan dat de PIDE alle groepen infiltreerde die tegen het regime waren zoals vrijmetselaars, republikeinen, monarchisten, militairen en de Communistische Partij. Eerder ronselden zij vaak Portugezen om als informant voor hen te werken, niet alleen in Portugal, maar ook onder emigranten. En vooral onder jonge militairen tijdens de koloniale oorlog en de politiek vluchtelingen in Frankrijk, België en Nederland. Informanten zouden er in 1974 al rond de tien- tot vijftienduizend zijn geweest, maar de Coördinatiedienst Extinctie (Opheffing) van de PIDE/DGS (Direcção-Geral de Segurança) en de paramilitaire Legião Portuguesa gaven toen aan dat het aantal informanten in het laatste jaar van het 48-jarige regime zo’n twintigduizend betrof. Salazar kon dankzij de steun van Kerk, Leger en Censuur inderdaad lang overeind blijven.
Netwerken
Meestal had de informant een lage sociale status, maar ook waren er bij die uit de betere klassen kwamen zoals doktoren, advocaten of burgemeesters. Er is zelfs bewijs van de medewerking van bedrijfsleiders die de PIDE zelf vroegen om netwerken van informanten in de bedrijven op te zetten. Zo is een informant, ook wel verklikker of rat genoemd, iemand die meestal schadelijke informatie over een persoon of organisatie doorgeeft aan een instantie, vaak de overheid.
Vele informanten kwamen binnen via ministeries of andere staatsorganisaties. Want dankzij een verlammende bureaucratie was de staat immers de grootste werkgever. Dat toont aan hoe Portugal met een verklikkercultuur via de werkomgeving kon worden ondermijnd.
De term informant is in gebruik binnen de wereld van misdaadbestrijding. Daar staan informanten officieel bekend als bron om politie te informeren bij moord- en narcoticaonderzoek. Elke burger die informatie doorgeeft aan instanties die zich bezighouden met misdaadbestrijding is per definitie een informant of zegsman. Informanten worden vaak als verraders gezien door hun voormalige medeplichtigen bij een misdaad. Die ervaren hen als bedreiging en bestraffen hen soms met de dood. Daarom worden informanten vaak beschermd, leven ze in afzondering in de gevangenis of worden ze onder een nieuwe identiteit ergens anders ondergebracht.
Motivatie
Motivatie kan door verschillende oorzaken ontstaan. Veel informanten zijn zich niet bewust van hun redenen om informatie te geven, maar doen het wel. Zoals wanneer ze onder druk staan of gedwongen worden, door emotionele of andere factoren die nauwkeurigheid of geloofwaardigheid van de verschafte informatie kunnen beïnvloeden. Vaak spelen financiële beloning, vervroegde vrijlating, intrekking van de aanklacht of strafvermindering een rol. Maar in het algemeen gaat het om eigenbelang, zelfbehoud, wraakneming, een schuldig geweten of simpelweg om een spion te worden.
Met zo’n uitgebreid netwerk aan informanten wekte de PIDE bij de Portugese bevolking het idee dat zij iedereen afluisterde en alle correspondentie onderschepte. Telkens als ik weer de porseleintjes van de schoonvader in het kastje tegenkom zie ik ook hun bezoek weer voor me. De porseleinwinkel in Coimbra is al jaren niet meer in gebruik, maar waar is die studievriend met zijn eventuele gezin gebleven? Niemand onder de vrienden van toen heeft hem ooit nog teruggezien en zij zijn ook niet naar hem op zoek gegaan. Ooit had het bezoek verkeerd kunnen aflopen, wat niet is gebeurd. Het leven is nu anders, niemand interesseert zich meer voor hem.
BRON
Historicus Irene Flunser Pimentel heeft in haar boek Informadores da PIDE – A Tragédia Portuguesa, gepubliceerd in april 2022 onderzoek naar informanten gedaan. Ondanks de confrontatie met de identiteit van de informanten, besloot zij de namen niet te gebruiken ‘omdat kinderen en kleinkinderen niet hoeven te lijden onder de ouders en grootouders die informanten of folteraars waren’. De namen die in het boek wél worden genoemd zijn al openbaar gemaakt in de pers na 1974 of in rechtszaken.
Maja Kersten zegt
Dag Josephine,
Wat een mooi verhaal en wat een heldere uitleg over een verschijnsel dat voor Portugal gelukkig een halve eeuw geleden is, maar voor andere landen nog steeds actueel!
Over het porselein uit Coimbra: bij een van mijn eerste bezoeken aan Portugal, begin jaren 80, kocht ik zes bekers die prachtig gedecoreerd waren met antieke motieven. Helaas bleken ze erg kwetsbaar, de flinters vlogen eraf. Misschien had ik ze niet moeten gebruiken. Zo te zien heb jij ze beter bewaard!
Met vriendelijke groeten, Maja
Josephine Eijnthoven zegt
Dank voor je reactie! Indertijd was het voor mij, naief in de politiek, niet voor te stellen dat je je zo kon vergissen in mensen die je al zoveel jaren kende.
Over dat porselein, het heeft altijd in een kast gestaan en werd hooguit gebruikt als bonbonschaaltje e.d., dat scheelt natuurlijk.
Robert Kruzdlo zegt
Josephine Eijnthoven,
Er bestaan beroemdheden, schrijvers, waar je nóóit van zou denken dat ze spionnen waren voor de vijand. Günter Grass o.a.
Er was een Portugese gemeenschap, op Kattenburg Amsterdam. Tussen 1975 en 1980 kwam ik er vaak. Ken je misschien Joost Bollinger? Hij zong Portugese liedjes en was zeer begaan met Portugal en Argentinië.
Groet,
Robert Kruzdlo
Junte Schwartz zegt
Zou het verschijnsel in Portugal dat Portugezen vrijwel nooit hun naam vermelden als je ze opbelt, nog een uitvloeisel kunnen zijn uit de PIDE periode, waarin je zo min mogelijk iets van jezelf aan de openbaarheid prijsgaf?
Josephine Eijnthoven zegt
Dat zou best kunnen, het klinkt logisch maar vraag het ze eens…
Janwillem van der Ent zegt
In veel buitenlanden zegt men standaard ‘hallo’ bij het opnemen van de telefoon (VS). Degene die belt zegt dan als eerste zijn of haar naam. “Dat is logisch, vinden ze daar, want degene die belt hoort zich als eerste bekend te maken.” Het kán inderdaad ook te maken hebben met maatschappelijke onveiligheid: “Als de wereld onveilig is, dan ben je voorzichtig met het noemen van je naam. Ook alleenstaande Nederlandse vrouwen in de grote steden zeggen steeds vaker ‘Hallo’ als ze de telefoon opnemen.” (citaten van Hans Kaldenbach op http://www.ensie.nl/hans-kaldenbach/telefoon, 2017).
MIchiel van Dam zegt
Veel Portugezen zeggen “si” als ze gebeld worden. Zien ze aan het nummer dat het een bekende is, dan volgt “tu”.
Marleen Van Wolferen zegt
Beste Josephine,
Door jouw artikel komt die tijd weer helemaal bij mij terug. Wat een onwerkelijke toestanden waren dat in het Amsterdam van zo rond 1970.
Josephine Eijnthoven zegt
Dank voor je reactie!
Hoe je het ook hebt ervaren, de beelden
raak je gewoon nooit meer kwijt.