Ze woont in een grijze zijstraat van een van de smoezeligste verkeersaders van Lissabon: de Avenida Almirante Reis. In die smalle zijstraat met aan weerszijden hoge woonkazernes bestaat haar leefruimte uit het zuivelwinkeltje van haar oma. Achter die winkel huist ze met haar vader, moeder en grootouders in drie kleine kamers waarin ook ruimte is gecreëerd voor een kookgelegenheid. Het is 1975.
In de kilte van de winkel waar de marmeren vloer ook aan bijdraagt, staan de klanten te wachten op hun beurt. Terwijl de liters melk en de pakjes echte boter over de toonbank gaan, informeren de vrouwen terloops hoe de zaken staan. Maar ze weten allang dat er nooit verbetering in zal komen.
Haar moeder heet Fatima en haar vader gaat vreemd. Ze moet een mooie vrouw zijn geweest, maar ze heeft hem een mislukt kind gegeven. Hij ontvlucht zijn realiteit en zoekt beschutting in uitbundigheid, waar hij die ook maar kan vinden. Overal is hij aanwezig, goed te horen als de luidste spreker, als de grootste herriemaker, als degene die iedereen aan het lachen maakt. Altijd is hij erbij wanneer er iets te beleven valt. Helemaal vooraan, staat hij de jolige menigte nog heftiger aan te moedigen. Ook Fatima is niet op haar mondje gevallen, maar ongelukkig is ze wel. Toen de geboorte zou beginnen, moet er zuurstofgebrek zijn opgetreden. Ze had geroepen dat het niet goed ging, maar in het ziekenhuis kwam er geen verplegend personeel op haar geroep af.
Hun meisje heeft een engelengezichtje omrand door lange honingkleurige krullen. Haar ogen kijken je nooit aan, ze staan altijd naar boven gericht, alsof zij daar antwoord zoekt voor wat haar is overkomen. Ze begrijpt het alleen als ze heeft gevonden waar het geluid vandaan komt, want haar ogen zijn tot zien niet in staat.
Néné
Mijn eigen jongetje van zoˈn drie jaar, net zo oud als het meisje, lijkt het niet te beseffen. Hij wil alleen maar met haar spelen, pakt de blokken uit de blokkendoos en kijkt haar uitnodigend aan. Dan streelt hij haar gezichtje en zij kijkt ademloos omhoog. “Néné”, fluistert ze.
Rondom hen liggen speeltjes waar hij er een van pakt om in haar handje te stoppen. Ze houdt het stevig vast terwijl hij een verhaaltje voor haar begint te brabbelen. Daarna trekt hij het uit haar handje en ruilt het om voor een ander voorwerp waar zijn volgende vertelling over zal gaan. Het meisje blijft stil naar dat kinderstemmetje luisteren, haar ogen steeds omhoog gericht. Ze beweegt niet, ze is teveel in de ban van zijn fantasiebeleving. Telkens krijgt ze een ander speeltje met een nieuw verhaal. Ook het koekje dat oma hem geeft, gaat meteen naar de hand van zijn speelgenootje. De hele tijd blijven ze in de ban van het zelfbedachte spelletje.
Dat gaat zo door totdat het tijd wordt om naar huis te gaan. “Gaan we morgen weer met haar spelen?” Zijn mollige handje rust in de mijne, vragend kijkt hij me aan. Ik knik en strijk over zijn blonde krullen.
Het drukke stadsverkeer raast om ons heen wanneer we naar de bushalte lopen. De groene dubbeldekker naar Benfica zie ik al in de verte aankomen. Op het trottoir zitten schoenpoetsers op hun lage kruk te wachten op klanten.
Jan zegt
Beste Josephine,
Dank voor dit korte verhaal. Recht uit het leven. Prachtig beschreven. Het raakte mij.
Fijne Paasdagen
Jan
Maria zegt
Krachtige en ontroerende schets.