De ene rivier komt bijna regelrecht uit het noorden en valt, na een tijdje stuwmeer te hebben gespeeld, naar beneden om door een diep ravijn verder te woelen. De andere rivier komt uit het oosten en krijgt af en toe vaart in nauwe ravijnen om daarna uit te waaieren en zo tot kalmte te worden gedwongen. Aan de oevers van beide Portugese rivieren liggen mooie dorpjes en stadjes hoog boven het water of zo laag aan de oppervlakte dat vroeger, toen er nog geen dammen waren aangelegd om het water te reguleren, nogal eens overstromingen plaatsvonden.
Iedereen die vanuit een buitenland in Portugal is neergestreken kent wel zulke karakteristieke plekken; iedereen heeft wel een schattige, lieflijke, kleine, witgeschilderde nederzetting aan een stroom ontdekt waar de tijd stil lijkt te hebben gestaan. En iedereen heeft zo z’n voorkeursplek. De mijne? Die is daar waar de Rio Zêzere in de Rio Tejo stroomt. Daar ligt Constância. Met vlak daarbij ook nog ’ns Almourol, Tancos en Vila Nova da Barquinha, alwaar de Tejo breed naar het zuiden afbuigt.
Bos hout
Constância is zonder meer “knus” te noemen. Ik kom daar snel nader over te spreken, maar heb het eerst even over iets anders. Er is één nadeel aan Constância en dat mag de pret niet eens erg drukken: het is een stadje met een enorme bos hout voor de deur. Want aan de zuidelijke oever van de Tejo staat een gigantische papierfabriek die, continu, letterlijk gerucht veroorzaakt. Afhankelijk van hoe de wind waait dringt er zacht gezoem of ietsje indringender geraas door tot op de oever aan de noordkant. De schoorstenen braken meest keurig witte rook uit die niet meteen aan luchtvervuiling doet denken en ik geloof niet dat ik ooit een vies chemisch geurtje opgesnoven heb. Niettemin, er wordt nogal eens geprotesteerd tegen de activiteiten van dit waterverslindende bedrijf dat ook nog eens een gevaar voor de visstand in de rivier schijnt op te leveren. Als ik diep in het glaasje kijk, zie ik trouwens niets dan koel, helder water stromen. O jawel, af en toe ontdek ik, maar dan vooral verder stroomafwaarts, een schuimveld(je) dat tegen de oever aanduwt. Of dat schuim door Caima, Indústria de Celulose, SA veroorzaakt wordt, geen idee.
De protesten tegen deze fabriek gaan ook over de grondstof die verslonden wordt. Dat bos hout voor de deur is werkelijk een bezienswaardigheid: rij Constância uit via de brug van de N3 over de Zêzere, sla linksaf op de N3-9 en weer linksaf naar de brug over de Tejo, en rij langs de reeks gebouwen het fabrieksterrein op – en je rijdt tussen eindeloos lijkende muren van opgestapelde boomstammen die elk de omvang en hoogte van een flatgebouw hebben en die beslist een “vakantiekiekje” waard zijn. Ontelbare stammen van de eucalyptus liggen daar te wachten tot ze eerst verpulpt en daarna omgetoverd worden tot rollen toiletpapier, stapels tissues, of keurige velletjes A4. En daar hebben we dan meteen een ander protest te pakken: die fabriek, met enkele soortgelijke industrieën in ons “Eucalyptusland”, stimuleert de ongebreidelde bosbouw en met name de massale en veel te dichte aanplant van deze vermaledijde, brandgevaarlijke boomsoort.
Wat die eucalyptus teweeg kan brengen, werd vorig jaar weer eens goed duidelijk: een reeks praktisch onstuitbare branden teisterde Centraal-Portugal. In deze streek, van Constância naar het oosten tot ver voorbij Abrantes, zijn de effecten nog goed zichtbaar en was het direct na de branden een nog dramatischer zwartgeblakerd landschap. Het was zo verwoest dat ook dit schouwspel een “vakantiekiekje” waard leek – kilometer na kilometer en aan weerszijden van de wegen ontvouwde zich de uitkomst van een ware hel. Net zoals een verloederde ruïne uit de oudheid soms een prachtig plaatje oplevert, is ook de natuurramp niet zonder pittoreske effecten – totdat je jezelf er middenin vindt, natuurlijk, dan ga je (zoals onze eigen Winy Schalke) wel anders denken. Wat ik maar wil zeggen is, dat er inderdaad bar veel van die eucalyptusbomen op grote hopen staan in Portugal; erg mooi zijn die kale, lange stammen niet, dus voor het natuurschoon hoeven ze niet persé te blijven. Maar ja … de economie … de werkgelegenheid … zo’n vier procent van het BNP komt van de cellulose-industrie en ook veel kleine boeren zijn er (althans deels) van afhankelijk. De discussie duurt voort. En Caima zoemt nog wel even mee.
De zonzijde
De zonniger kant van Constância. Het dorp, met zo’n 900 inwoners, ligt prachtig wit te zijn aan de twee rivieren. Waar de Zêzere aankomt, ligt een breed strand aan een lange parkachtige omgeving met daarachter het lage deel van de oude bebouwing voordat de klim begint naar de plek waar de kerk boven het landschap uittorent. Ook daar overheersen de oudere gebouwen, maar er is een aardig wijkje met nieuwbouw en voldoende plek voor meer woningen om uit te kijken over de Tejo. Daar is ook een nieuwbouwamfitheater.
Langs de rivieren is Constância, dat vroeger Punhete werd genoemd (of ook wel Phetete) totdat men een schunnige betekenis van het woord zat werd, het paradijselijkst. Brede wandelpaden onder lommerrijke bomen (geen eucalyptus) en met massa’s bankjes geven rust en nodigen uit tot picknick in het gras of lui wegdromen. Het strand langs het water inviteert zwemmers en is ook de aanlegplaats voor kajaks (de verhuurder transporteert zijn gasten stroomopwaarts, waarna de Zêzere kan worden afgezakt diep in het indrukwekkende ravijn). Er zijn prima restaurants met zalige terrassen en er zijn speelplaatsen voor jong en oud. Meestal, ook tijdens het zomerseizoen en in de weekends, is het er allemaal erg rustig en zelfs slaperig; enkel tijdens de gebruikelijke festivals komt Constância tot bruisend leven.
Tusssen het strand en de oude “downtown”, de beneden-kern, liggen een botanische tuin en een klein museum. Beide zijn gewijd aan en vernoemd naar de beroemdste Portugese dichter aller tijden, Luís de Camões, die weliswaar niet in Constância werd geboren, noch er overleed, maar die er wel een paar jaar van zijn vruchtbaar leven als banneling doorbracht. Over zijn jaren alhier is discussie, maar zeker is dat het ergens tussen 1546 en 1549 was en dat hij woonde op de plek met uitzicht over de Tejo waar nu een uitnodigend Camoiaans studiecentrum staat, de Casa-Memória de Camões, een herenhuis uit de 16de eeuw dat in de jaren tot 1981 mooi gerestaureerd werd (rondleiding op afspraak). Over Camões is in Portugal Portal al voldoende, althans veel, geschreven; rest mij te vertellen dat de tuin en het huis de moeite van een bezoek waard zijn ook voor de minder poëtisch ingestelden onder ons.
Leve de poëzie
Voor wie daar gevoelig voor is, staat er een bronzen bankje bij de ingang van de tuin, de Jardim Horto de Camões, waarop de bronzen dichter zelf zit om gezellig bij aan te schuiven al is het maar voor alweer zo’n “vakantiekiekje”; de beeldhouwer is Lagoa Henriques. Trouwe en vriendelijke lokale dames houden de wacht en incasseren luttele munten voor de toegang (tenzij er toevallig, nou ja, toevallig … geluncht wordt). In de tuin zijn de 54 plantsoorten te vinden die door Camões werden ontdekt op zijn reizen in de Oost en die hij beschreef in zijn meesterwerk Os Lusíadas. En er is een “Macautuin”, een klein planetarium, een openluchtauditorium, plus een tegelplateau gewijd aan zijn verre reizen. Er is natuurlijk een jaarlijks Camões Festival en ook een Camões Award. En er is nog een andere dichter “in town”, Vasco de Lima Couto (1923-1980), die ook al een eigen Casa-Museu kreeg, in een 18de eeuws herenhuis waar in de loop der tijd allerlei interessante Portugese figuren blijken te hebben gewoond. Een en ander leidde ertoe dat het dorp de bijnaam van “Vila Poema” kreeg. Heel aardig is ook het Museu dos Rios e das Artes Maritímas, want Constância was ooit een belangrijk centrum voor de rivierscheepvaart en -visserij, met scheepswerfjes waar karakteristieke houten varinos en alijos werden gebouwd.
Tegen de tijd dat al deze bezienswaardigheden zijn bekeken of bestudeerd, of nadat er geluierd is bij het strand, is niemand zich nog bewust van de geluiden die Caima produceert. Zo gaat het met rumoer dat weerkeert: alles went. Ooit woonde ik heel afgelegen midden op de prairie in de Amerikaanse “Heartland” niet ver van het enkelspoortracé waarop elke 24 uur zeker zestig goederentreinen bestaande uit 100 tot 120 wagons waarop twee gestapelde containers (meest vol Chinese waar) en getrokken resp. geduwd door drie tot vijf zware diesellocs voorbij denderden. Die hoorde ik de tweede dag al niet meer. Laat staan dat het nadrukkelijke maar zachte gezoem dat met de pulpproductie gepaard gaat ook maar iets van de paradijselijkheid van Constância weet te bederven.
Uit de lucht
De streek heeft meer te bieden dan dit ene dorp aan de rivier. Volg de N3-9 naar het westen, langs andere strandjes aan de Tejo, en het oog kan niet ontsnappen aan de parachutistenbasis Santa Margarida aan weerszijden van de weg. Het doet daar erg vreedzaam aan; er is niemand in uniform en geen enkel oorlogstuig te bekennen, enkel een stormbaan waarop ik nog nooit – en ik kwam toch vaak langs – ook maar enige noeste krijger heb zien afzien. Toch is er wapentuig, want dat werd vorig jaar nog gestolen; het werd een affaire die de gemoederen tot in het Portugese parlement dagenlang beroerde. Een deel van de gestolen wapens en ammunitie werd uiteindelijk ergens herontdekt (zegt men); de diefstal had niks met terrorisme te maken (zegt men), het “ging gewoon om de handel”. Sindsdien is er wel een rol gemeen prikkeldraad aangebracht op enkele van de muren bij het complex. Ik zag trouwens een paar keer parachutisten uit de lucht neerdalen in deze omgeving. Dat springen lijkt me ook veel leuker dan wachtlopen.
Iets verderop ligt het kasteel van Almourol op een rotspunt midden in de Rio Tejo. Een rivierfort zoals dat hoort te zijn: torenend boven het water, machtig, prachtig, dikwandig, een serieus obstakel voor iedereen die maar onterecht via de Tejo naar Lissabon zou willen koersen. Het castelo dateert uit de tijd van de Kruisridders; de grootmeester van de Tempeliers, Gualdim Pais, knapte het toen al zeventig jaar bestaande fort in 1171 op tot zijn huidge glorie, waarna het een tijdje in Moorse handen belandde; maar nooit in zijn geschiedenis zag het strijd laat staan een beleg. Het staat daar maar te staan op z’n eigen eilandje en trekt al jaren en nog jaren, enkel toeristen. Die worden voor een paar centen overgevaren in een kleine motorsloep (maar natuurlijk niet tegen lunchtijd). Eenmaal, na net vijf minuten vaart, aangeland zijnd, wacht de klim via door enorme cactussen (prickly pears!) aangelijnde paden naar de ingang van het kasteel. Daar kan doorgeklommen worden tot in de hoogste torenpunt, waar vandaan het uitzicht over de rivier werkelijk magnifiek is. Het eiland kan bij laag water ook huppelend over rotsblokken bereikt worden, maar de plaatselijke bevolking moedigt dit niet aan: men ziet het vermijden van veergeld betalen terecht als broodroof. Een aanrader, dat kasteel van Almourol. Je gaat er vanzelf dromen over maagden die uit torenkamers moeten worden gered.
Beelden in het park
Verder naar het westen. Via Tancos (ooit de belangrijkste rivierhaven, nu een bloemrijk dorpje aan de rivier, klein, schattig – er is geen ander woord voor) wordt uiteindelijk Vila Nova da Barquinha bereikt. Dit is een stadje, geen dorp. Maar het heeft minstens zoveel aantrekkelijkheden als Constância: het is prachtig aan de Tejo gelegen die ter plekke flink breed is en door vlak land deint; en het heeft een magnifiek park tussen de oude stad en de rivier in. Barquinha mag zich met recht een “kunststad” noemen. Ik viel werkelijk achterover toen ik voor het eerst binnenreed en aan de oostkant van het park parkeerde. Daar liggen vijvers en terrassen, daar staan heel verrassend voor zo’n klein stadje (met 3.500 inwoners, nog geen 500 meer dan het in 1850 had) op bijna drie hectare grasland werkelijk imposante sculpturen en installaties van hedendaagse Portugese kunstenaars.
Het Parque de Escultura Contemporânea Almourol, want zo heet het, verdient een kalme wandeling. Er is werk te zien van o.a. Angela Ferreira, Carlos Nogueira, Fernanda Fragateiro en Joana Vasconcelos. En van Alberto Carneiro (in 1937 geboren, in de Minho). Diens werk, Sobre a Floresta genaamd, heeft mijn persoonlijke voorkeur. Het bestaat uit 33 verticale granieten staanders en bronzen “takken” en 33 kleine granieten plateaus met allerlei gegraveerde teksten. De kunstenaar werd door de westerse en oosterse oudheden geïnspireerd; natuur, cultuur, denken en doen – het is allemaal terug te vinden. De mandala was zijn bron: alle elementen zijn gearrangeerd in concentrische cirkels en stralen. Angela Ferreira (Mozambique, 1958) droeg een werk bij dat minder sculpturaal is maar interessant oogt en plezier biedt. Het heet Rega (irrigatie) en bestaat uit een “pijp op wielen” zoals die wereldwijd gebruikt wordt om cirkelgewijs agrarische velden te bewateren. De diameter is 25 meter, het geheel is in vrolijke kleuren geschilderd en water wordt er niet verspreid: er hangen schommels aan de pijp waarop kinderen kunnen plaatsnemen om door hun vader, of moeder, in de rondte te worden voortbewogen. Er zijn daar in Barquinha meer sculpturen die de aandacht ook van kinderen trekken. Het is er geen Disney geworden, maar een pretpark in de allerbeste betekenis van het woord. Het werd terecht bekroond met de prijs voor de beste nationale landschapsarchitectuur van 2007.
Pal aan het park grenzend is een klein cultureel centrum van dezelfde cultuurorganisatie die het beeldenpark van de grond tilde, de Galeria do Parque. Daar zijn juweeltjes van tentoonstellingen te zien, meestal van “artists in residence”, want voor hen organiseert Barquinha een heel programma. Voor zover ik weet trekt men vooral Portugese kunstenaars (en schrijvers) aan om een tijd in het stadje te wonen, te werken, te collaboreren met plaatselijke kunstenaars, en kunstliefhebbers tot van verre te enthousiasmeren; ik hoop er te zijner tijd meer internationale kunstenaars aan het werk te zien. Er worden workshops georganiseerd in samenspel met het Polytechnisch College van het nabijgelegen Tomar; er worden fantastische schilderlessen georganiseerd voor kinderen; er is een poppentheater; er is veel aandacht voor hedendaagse fotografie. Eigenlijk is het ongelooflijk wat men daar voor elkaar weet te boksen, in die kleine gemeenschap. Als de hele wereld zo vredig en creatief in elkaar stak …
cees van eijk zegt
Bedankt Ton, is een leuk en goed verhaal
Onze dank.