Verder weg van de bewoonde wereld kan men nauwelijks zijn. Dik 4000 km ten oosten van Brazilië, zo’n 2000 km ten westen van de Afrikaanse kust, diep in het zuidelijk halfrond waar de Atlantische Oceaanwinden nooit ophouden het land te geselen, “geen orkanisch wilde vlagen, maar stugge, ontoegeeflijke aanvallen van koele lucht die de aarde afschrapen en de eilanders gek maken.” Dat land, dat is een piepklein tropisch eiland, het eiland Sint-Helena, Santa Helena, een vulkanische rots van minder dan 20 bij 10 km die gedomineerd wordt door een halve cirkel vormende bergrug met als hoogste top Diana, op ruwweg 900 meter.
Paradijs
Jamestown is de “hoofdstad” en tegelijk de enige nederzetting van betekenis. Er wonen wat Europeanen, Chinezen, Afrikanen, inclusief een paar halfbloed nazaten van vooral Engelse en Portugese en misschien Hollandse kolonisten, alles bij elkaar nog geen 6000 man en vrouw onder Brits gezag. Alles moet van verre geïmporteerd worden; alles is daar eeuwig aan verslijting onderhevig, aan verschraling, aan roest. Ooit was Sint-Helena een Hollandse buitenpost; evenwel in het begin was het meestentijds Portugees bezit want het waren de Portugezen die het eiland ontdekten. Ooit was het daar een fabuleus paradijs “waar pauwen krioelden onder zwaarbeladen fruitbomen en huisdieren vrij leefden tussen dikke sequoias” en waar zeevogels, zeeleeuwen en schildpadden de baai bevolkten. “Nu is het een steriele rots en is het zand in de baai bijna tot cement geworden.”
Sint-Helena zou nooit wereldfaam hebben verworven als de Engelsen het niet hadden uitverkoren als ballingsoord voor Napoleon Bonaparte, keizer van het overwonnen Frankrijk, definitief verslagen bij Waterloo, omdat het dé plek was waarvandaan hij nooit zou kunnen ontsnappen; hij bracht er de laatste zes jaar van zijn leven door. Toen Napoleon er arriveerde, in het gezelschap van een kleine schare toegewijde hovelingen en een Brits garnizoen van nota bene bijna 5500 man die hem geen moment uit het oog zouden verliezen – de Britten namen geen risico – was Sint-Helena niet het onbevolkte eiland dat de Portugezen zich in 1502 (op Santa Helena’s feestdag) hadden toegeëigend. Er was al lange tijd een klein Brits garnizoen gelegerd, het eiland was de plaats waar Engelse vlooteenheden hout, water en vruchten insloegen.
Buitenpost
Voordat Sint-Helena “de laatste kale buitenpost van het Britse Empire” werd, waren er de Portugezen. En de Hollanders. Die joegen de Portugezen drie keer weg en werden zelf drie keer door de Portugezen de laan uitgestuurd voordat die op hun beurt door de Britten – definitief – werden verjaagd. De eerste Portugees die zich er lijfelijk vestigde, op het tot dan onbewoonde eiland, was dom Fernão Lopes, die ook wel als Fernando Lopez te boek staat. Hij vestigde zich er vrijwillig. Dat wil zeggen: hij verkoos daar in eenzaamheid achter te blijven, als ware hij een schipbreukeling, toen zijn schip daar aanlegde, onderweg van de Portugese kolonie Goa in India terug naar Lissabon.
Lopes, de eerste banneling op Sint-Helena, was van Portugese lage adel. Hij maakte als officier deel uit van de kleine strijdmacht die graaf Afonso de Albuquerque had gevormd om flinke delen van het Indiase schiereiland en vooral de baaien met havens die druk handelsverkeer aankonden, onder Portugees gezag te brengen. Dat ging niet zonder slag of stoot. Veel Indiase vorsten zagen niets in die Portugese indringers, zij vochten terug. Tijdens een van die gevechten, terwijl De Albuquerque even weg was om op Malakka huis te houden, was een deel van de Portugese strijdmacht verslagen na bij Goa omringd te zijn door de troepen van de islamitische sultan Rasul Khan. In krijgsgevangenschap verkerend, bekeerden velen zich tot de islam. Dat werd hen door De Albuquerque, terug van weggeweest en in 1510 met man en macht de sultans troepen van repliek dienend en Goa heroverend, hoogst kwalijk genomen. Hij was toch al in een pesthumeur, want had in een storm een aantal schepen en “een schat aan slaven” verloren.
Martelingen
Omdat Portugal niet vergeten was dat grote delen van het eigen land lange tijd onder de Moren, onder islamieten gezucht hadden, was er geen enkele consideratie met “deserteurs” die zich ook nog eens tot de islam hadden bekeerd en zeker niet als die van adellijke afkomst waren. Men had beter moeten weten: hadden zij behalve hun vaderland niet ook God verzaakt? Zij werden op last van De Albuquerque onmiddellijk net niet ter dood gebracht; ze werden drie dagen lang gemarteld, gepijnigd, van ledematen ontdaan – oren, neuzen, wenkbrauwen, hele rechterhanden werden afgehakt tezamen met de duim van de linkerhand – om te bewerkstelligen dat er nooit meer een eervolle plaats voor hen zou zijn in de Portugese samenleving. Velen overleefden de martelingen niet. Lopes, leidinggevend militair, bleef wel in leven al verloor hij zijn neus, beide oren, rechterarm en linkerduim; zijn hoofdhaar en baard werden met schelpen afgeschraapt. Daarna werd hij met enkele ook overlevende gezellen de rimboe ingestuurd. Daar verbleef Lopes tot na de dood van De Albuquerque in 1515.
De laatste wens van De Albuquerque werd niet ingewilligd. Hij had zijn as in Portugal bewaard en geëerd willen zien. Zijn landgenoten voelden daar niets voor. Achterdochtig bijgeloof speelde op: zo lang zijn gebeente in Goa bleef, zou de stad niet voor Portugal verloren kunnen gaan. Daarover ontstond grote commotie in de stad en Lopes maakte van de onrust gebruik. Hij ging als verstekeling aan boord van een schip dat naar Lissabon zou vertrekken, waar hij vrouw en kinderen had. Hij werd ontdekt toen het schip al het zeegat uit was en had het geluk een kapitein te treffen die hem toestond aan boord te blijven – het kwam vaker voor dat verstekelingen zonder pardon overboord werden gezet. De kapitein gokte waarschijnlijk dat de Portugese koning, Manuel I, gratie zou verlenen.
Marktgevoelig
Halverwege gaf Lopes er de brui aan; hij had zich bedacht. Hij hoefde niet zo nodig aan de schandpaal genageld en door de verminkingen eeuwig als “verrader” herkenbaar thuis te komen in Lissabon – wat zou zijn vrouw wel niet van haar verminkte man denken? Hij smeerde hem van boord toen er in Sint-Helena werd aangelegd om zoet water te bevoorraden; bemanningsleden lieten vruchtbomen (er werd niet gezeild zonder citroenen aan boord) en andere planten voor hem achter, alsook een “slaafje” van oosterse afkomst – Lopes kreeg aldus, net als later Robinson Crusoe in Defoes roman, zijn “Vrijdag”, een waarschijnlijk uit Java afkomstige jongeling. Het verhaal gaat dat de figuur van Crusoe gebaseerd was op de Schotse zeeman Alexander Selkirk die zou zijn aangespoeld op een onbewoond eiland voor de kust van Chili, maar waarschijnlijker is dat Defoe wist van Lopes en dat hij heel marktgevoelig inschatte dat een Brit het als romanfiguur beter zou doen bij zijn lezerskring dan een rare Portugees. Lopes was immers anderhalve eeuw voordat de roman geschreven werd “aangespoeld” op zijn onbewoond eiland en zijn geschiedenis had over de jaren welzeker enige vermaardheid verworven.
Sint-Helena was in 1502 door de Portugese zeevaarder João da Nova ontdekt. Het eiland lag heel handig halverwege de zeeroute van India naar Portugal en was, klein als het was, rijk aan zoet water, hout en eetbare planten. De ontdekking werd, vanwege de strategische positie, jarenlang door de Portugezen geheimgehouden. Lopes en zijn slaafje leefden in een rotskloof in de vallei die door de bergrug omgeven was en lieten zich in het begin niet zien als er een schip in zicht kwam. Zij hadden het geluk dat ze een keer een legkip uit de golven konden redden die van boord gevlogen was. De kip werd behalve eierleverancier een trouw maatje dat Lopes op de voet volgde, waar hij ook ging. De angst van ontdekking en de schuwheid voor het tonen van de verminkingen nam zienderogen af. Lopes stond voortaan reikhalzend uit te zien naar het verschijnen van een nieuw Portugees zeil aan de horizon, wetende dat de bemanning blikken beschuit, stukken gedroogd vlees, gezouten vis, gevogelte, zaden, zout en kleding zou achterlaten.
Gratie
Na tien jaar het werkzaam leven van een landsman te hebben geleid, zij het in eenzaamheid, begon het te knagen: Lopes miste toch Portugal en zat er bovendien mee in dat hij God verzaakt had. Hij zocht een lift naar zijn oude vaderland en vond een kapitein bereid hem aan boord te nemen. Wat er met Vrijdag gebeurde, dat vertelt de geschiedenis niet, maar die vermeldt wel dat Lopes genadig door de Portugese koning, intussen was dat João III, werd ontvangen. Hem werd gratie verleend en een plek aangeboden in een klooster. Daar vond hij het maar een drukke bedoening: hij wilde terug naar “zijn” stille eiland, zij het niet dan na ook vergiffenis van de Rooms-Katholieke Kerk te hebben ontvangen voor het verraad gepleegd aan God. Aangezien de paus de enige was die dat soort gratie kon verlenen ging Lopes, met toestemming van de Portugese koning, op reis naar Rome. Paus Clemens VII was traditiegetrouw enkel genadig in de week voorafgaand aan kerst. Lopes werd tijdens een sessie op het Sint-Pietersplein, in het openbaar, absolutie verleend.
Eenmaal terug op Sint-Helena werd het leven luchtiger: Lopes ontving allerlei giften, werd regelmatig bevoorraad, begon palmen, vijgenbomen en sinaasappelbomen te planten. Hij hield eenden en ganzen en kippen, zelfs geiten en varkens die wild rondrenden en zich druk gingen voortplanten. Sint-Helena werd een nog gezochter aanlegplaats voor de Portugese zeelieden. Dat bleef het eiland tot de Hollanders er bezit van namen en daarna de Portugezen terugkeerden en daarna … het bleef bij stoelendans tot de Britten de zaak in handen namen. Ene kapitein Cavendish vond er in 1588 behalve een beschutte ankerplaats een kleine nederzetting met een witgepleisterd kerkje en een altaar met een schilderij van “Christ Our Saviour upon the Cross.” Twee huisjes hadden stromend water – een beek liep door hun keukens.
Slavernij
Na Cavendish (die enthousiast gemeld had een paradijs te hebben ontdekt waar zelfs duizenden cabritos vrij graasden) stuurden de Britten drie schepen om bezit van het eiland te nemen; die reis was niet erg succesvol, maar vanaf dat jaar hadden de Britten een serieus oogje op Sint-Helena. Vroeg in de 17e eeuw werd het eiland aan het Britse koninkrijk toegevoegd; zij lieten Sint-Helena nooit meer gaan. Er vestigde zich een Engelse kolonie: ter aanmoediging kregen Londenaren vier hectare land plus een koe en als ze een Engelse vrouw huwden en meetroonden, werd er nog eens vier hectare geschonken en nog een koe. De settlers importeerden zwarte slaven uit Afrika om op hun plantages te werken. Het havengeld dat passerende schepen moesten betalen bestond niet alleen uit cash: elk schip diende een zwarte slaaf op het eiland achter te laten. Een Hollandse admiraal, ene Roggewein, probeerde nog een keer het eiland terug te veroveren; dat lukte hem ook nog maar niet heus, de Engelsen namen het binnen een jaar terug.
Een Britse dominee nam het van oorsprong Portugese kerkje over en gaf ook les op het kleine schooltje (hij heette Swindle en werd met 100 pond per jaar een van de twee best betaalden op Sint-Helena; de andere “spekkoper” was de gouverneur, Captain Field, die bovendien alcohol stookte van aardappelen). Rumoerige tijden braken aan. In volgende jaren vond er opstand plaats tegen, jawel, de belastingheffing; er was muiterij, moord en doodslag, diefstal, echtbreuk, ruzie over landeigendom, alle onheil en onrust die ook in “de grote maatschappij” voorkomt – de staat van beleg moest enkele malen worden uitgeroepen. Een en ander leidde tot verwaarlozing van veel van oorsprong goed land en beschadiging van rijke natuur. Uiteindelijk, van 1815 tot 1821, hielden de Britten daar op “die kale rots” Napoleon uit het zicht op een klein landgoed met de gepaste naam Deadwood, al lees ik dat het ook wel Longwood werd genoemd.
Veelzeggend
Napoleon gebruikte zijn tijd op Sint-Helena goed. Als een Donald Trump avant la lettre werkte hij gestaag aan de opbouw van zijn imago, intussen heel zielig doend over zijn leven op dat verdoemde eiland in de eeuwige wind, over zijn armoedige woonomstandigheden, het beroerde eten, zijn saaie gezelschap, over wat niet. Echt beroerd had hij het nu ook weer niet, al was het dorre Sint-Helena door jaren van mismanagement door de Britten beslist geen tropisch paradijs meer. Niettemin, Napoleon had het goed genoeg naar zijn zin om, op zijn 49ste verjaardag was het, zich net uit bad poedelnaakt aan den volke te tonen (“The dripping figure spied in the dim room stands a long way from the idea of Napoleon,” schreef iemand van zijn gezelschap) en goed genoeg om in de gelegenheid te zijn er een dochter te produceren bij een van zijn gezelschapsdames, madame Albine de Montholon, tweemaal gescheiden, die zich met de instemming van haar derde echtgenoot graag beschikbaar stelde.
De dochter, op Sint-Helena geboren, kreeg de veelzeggende naam Napoléone. Zij schijnt sprekend op haar vader te hebben geleken. Niet veel is over haar persoon bekend anders dan dat zij op 90-jarige leeftijd in Aix-en-Provence overleed, na een leven lang in de rijkdommen van de hoge Franse adel gewenteld te hebben. Dan was er ook nog een Joséphine de Montholon, ook al op Sint-Helena geboren (zij kreeg dezelfde voornaam als Napoleons eerste echtgenote), naar zeggen ook op haar vader lijkend, die nog heel jong (in 1819) in Brussel overleed en daar begraven ligt (in Evere). En dan stond Napoleon ook nog op wel erg vertrouwelijke voet met tienerdochter Betsy van de familie Balcombe; die schreef, eenmaal terug in Londen nadat zij eerst met haar ouders naar Australië was verhuisd, haar populaire memoires over de tijd op Sint-Helena, To Befriend an Emperor en Recollections of the Emperor Napoleon. Misschien is er meer keizerlijk nageslacht stammend van Sint-Helena maar ik had geen zin in dieper spitten.
Toerisme
Napoleon schreef alles recht wat er krom was aan de jaren van zijn heerschappij over Frankrijk en grote delen van Europa. Hij, in zijn laatste jaren zeker geen kleine geest, had ook klinkende waarheden te opperen en die werden net zo goed genoteerd door Charles Tristan comte de Montholon-Sémonville, Emmanuel de Las Casas, zijn Engelse dokter O’Meara en anderen van zijn gezelschap, zoals zijn militaire secretarissen Gourgaud en Bertrand (wiens echtgenote eveneens Napoleons bed deelde). Hij was een kei in het creëren van zijn mythe. Het lukte hem alleen niet door de plaatselijke bevolking als de belangrijkste banneling van Sint-Helena te worden gezien.
De nazaten van de eilandgenoten van Napoleon zit het misschien nog dwars, dat hun voorvaderen na de komst van “Boney the Bogeyman” (de bijnaam die Betsy Balcombe hem gaf) ineens vier keer zoveel voor een ei moesten betalen en dat hun huishuren vertienvoudigd werden – het grote garnizoen dat hem had te bewaken creëerde een onroerendgoed-boom van jewelste en prijsde de lokale bevolking uit de markt. Zijn naam helpt zelfs nog in de 21ste eeuw toerisme naar het verafgelegen Sint-Helena trekken. Je kunt duur overnachten in de “slaapkamers van de keizer” want de brand name Napoleon Bonaparte werkt nog altijd – wat mij doet afvragen hoe dat in de verre toekomst met de hotels van Trump zal gaan. Toch houden de eilandbewoners het liever op die “andere banneling” (The Other Exile, titel van de biografie geschreven door A.R. Azzam), de verminkte quasi-schipbreukeling, de eerste Robinson Crusoe, de échte Crusoe, de Portugese hidalgo Fernão Lopes. Ere wie ere toekomt.
Wie letterlijk alles wil weten over de woelige geschiedenis van Sint-Helena kan het meer dan 500 bladzijden dikke boek van Thomas H. Brooke erop nalezen (A history of the island of St. Helena). Dit werd geschreven in 1808, dus voordat ook Napoleon van het eiland gehoord had. Het is een zeer gedetailleerd verslag van het wel en wee van de eerste driehonderd jaar na de Portugese ontdekking. Er zijn recente herdrukken. Voor de echte liefhebber is er zelfs nog een mooie eerste editie te koop bij Maugs Rare Books in Londen, voor € 400.
Gerard J. Bos zegt
Een boeiend verhaal Ton, met heel veel voor mij onbekende informatie. Ik las het niet, maar begrijp dat jij Trump ook wel naar Sint-Helena wilt zenden. Van mij mag het, maar niet met een tussenstop in Portugal!
Els zegt
Santa Helena, eerder alleen een naam voor mij, maar wat een onverwachts veelzijdig stuk geschiedenis! Alles wat er over de hele wereld plaatsvond, gebeurde daar heel compact op dat kleine eiland! Jij bent echt in dat stuk geschiedenis gedoken Ton, dat merk je wel, dan moet je een volhardend liefhebber zijn. En om over dat, toch vrij onbekende stuk geschiedenis, nog boeiend weten te verhalen, dat vind ik knap! Ik heb het met veel verbazing én veel plezier gelezen. Dank je wel!