Vandaag neem ik je mee naar Baleizão, een dorp van 1000 inwoners 1,5 km ten oosten van Beja. We zijn in de Alentejo. Het land van melk en honing. Beter gezegd: het land van wijn en kurk. Hoog geklasseerde wijnen en kurk die in China zeer gewild is. Niet zo smerig als de mensen in de Dourostreek zijn, schrijft Eça de Queiroz aan zijn vrouw: ’Je ziet hier (Douro) zelfs liefde voor de smerigheid. Nu ik het allemaal wat beter heb bekeken, ben ik geschokt. Misschien ben ik gâté (verwend) door de ongelooflijke reinheid van de Alentejo, superieur aan die van Holland’.
Maar helaas heeft die Alentejo geen enkele droom waar kunnen maken van de mensen die er geboren en getogen zijn en geen land bezitten. Zij hebben het altijd zwaar te verduren gehad. De honger waarde rond en op schoenen lopen was voor weinigen weggelegd. De Alentejo neemt meer dan dat ze geeft, voor hen.
João Tordo, de succesvolle Portugese schrijver, wiens boeken wonderlijk genoeg nooit in het Nederlands vertaald worden, is in Baleizão geweest. Hij schrijft erover in ‘Anatomia dos Mártires’.
‘Het is daar een verzameling witte huizen met daken met rode dakpannen, ramen van gehouwen steen en hele kleine deuren. Daarachter schuilen de inwoners in de middag voor de hitte. Er staat een schooltje, een gemeentehuis en in het centrum een borstbeeld van Catarina Eufémia op een witte sokkel, omgeven door een hek, waarop de ‘oudjes’, na de middaghitte zitten om weer uit te rusten. Daar zijn ook drie cafés en ik liep daar bij toeval over warm asfalt en langs lage deuren, juist gesnoeide sinaasappelbomen en luie honden die in de bermen liepen te snuffelen’.
Het borstbeeld van Catarina Eufémia, dat is mijn aanknopingspunt. Een monument voor een vrouw die in heel Portugal bekend werd, toen zij in 1954 aan een afschuwelijk einde kwam.
Catarina
Ze is geboren op 13 februari 1928 en heet dan Catarina Efigénia Sabino Eufémia. Haar ouders zijn landarbeiders zonder land camponeses sem terra en zij werken op de latifúndios ofwel de landerijen van herenboeren/grootgrondbezitters.
Latifúndios zijn zeer grote landgoederen in de Alentejo, die al heel lang bestaan en die weinig opbrengen. (uit het Latijn: Lati = groot en Fundus = grond, bodem).
Catarina doet het werk wat in huis moet gebeuren en naar school gaat ze niet. Dat is een luxe die geen enkele landarbeider zich kan permitteren.
Als adolescent gaat Catarina ook op de latifúndios werken en daar leert ze alles over het werken op het land. Van zaaien tot oogsten. Als ze 17 jaar is trouwt ze met António, die op dat moment werk heeft in Barreiro. Daar gaan ze ook wonen. Maar António wordt ontslagen en dan verhuist het echtpaar terug naar Baleizão. Het lukt António om er werk te vinden als kantonnier (wegopzichter) in Quintos. Maar zijn loon is te weinig om zijn gezin te kunnen onderhouden en dus gaat Catarina weer aan het werk op de latifúndios.
Het is mei 1954, maar 64 jaar geleden, de tarweoogst begint en er wordt gestaakt. De landarbeiders eisen een salarisverhoging. Ze willen voortaan 23 escudos per dag verdienen in plaats van 16. (In euro’s een verhoging van 8 naar 12 cent). Om deze verhoging niet te hoeven betalen, verwerpen de werkgevers/landeigenaren deze eis en gaan ze landwerkers optrommelen in andere regio’s om zo de staking te doen mislukken.
Catarina, met een groep andere stakers, probeert vervolgens om contact te leggen met de werkers die van elders komen, met het doel ze over te halen zich bij hen, de stakers, aan te sluiten.
Intussen hebben de landeigenaren de hulp ingeroepen van de politie. De GNR arriveert, met assistentie van de politieke politie PIDE, op Herdade do Olival. Daar gaan ze eerst op de vrouwen in de groep stakers af. “Wat willen jullie?” vragen ze. Catarina, 26 jaar oud, loopt naar voren en zegt duidelijk en trots, naar Alentejaanse aard: “Wij willen brood en werk”. Dat antwoord is niet naar de zin van een luitenant van de GNR en hij slaat Catarina met zijn vlakke hand midden in haar gezicht. Catarina, moeder van drie kinderen en met haar jongste kind in de armen, valt en als ze zich weer opricht zegt ze: “Vermoord me maar”. Meteen daarop schiet de luitenant haar met drie kogels dood.
Het kind raakt gewond. Even later ligt Catarina in zo’n grote plas met bloed, dat degenen die erbij zijn daar later vaak op terugkomen.
Van de GNR mag Catarina niet begraven worden in Baleizão, wel in Quintos. Tijdens de begrafenis demonstreert een aantal arbeiders tegen de GNR. Negen van hen worden opgepakt en daarna veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf.
Luitenant Carrajola kreeg geen straf en werd niet aangeklaagd voor moord. Hij werd overgeplaatst naar Aljustrel en woonde daar de rest van zijn leven.
Ondanks het feit dat de censuur alle kranten verbood over deze moord te schrijven, wist binnen de kortste tijd heel Portugal van deze barbaarse daad. Catarina werd het icoon voor alle verzet in het land tegen Salazar en zijn terrorisme.
Mythe en werkelijkheid
De Communistische Partij claimde direct Catarina als martelaar voor hun partij. Maar het is nooit komen vast te staan dat Catarina lid was van deze partij. Het had wel zo kunnen zijn, omdat in Baleizão bijna iedereen zich communist noemde. Net als in het grootste deel van de Alentejo was ook in dit dorp de bevolking hevig in verzet tegen de overheidsterreur.
Martelaar van de partij of niet, ook de vraag of Catarina in verwachting was toen zij werd vermoord, is nooit met zekerheid beantwoord. Volgens de dokter die de autopsie verrichte, was zij dat niet. Maar genoeg Portugezen hebben daar nog twijfels over en zouden niets liever zien dat de GNR alsnog van een dubbele moord wordt beschuldigd in plaats van een enkele. En dat haar lichaam dus wordt opgegraven voor een nieuw onderzoek.
Vijf dichters schreven een gedicht over haar. Sophia de Mello Breyner Andresen, Carlos Aboim Inglez, Eduardo Valente da Fonseca, Francisco Miguel Duarte en José Carlos Ary dos Santos. Ze zijn terug te vinden op de website van de communistische partij.
In 1974, direct na de Anjerrevolutie werden de stoffelijke resten van Catarina overgebracht van Quintos naar de begraafplaats van Baleizão.
En Vicente Campinas schreef over haar het ‘Cantar Alentejano’ dat op muziek werd gezet en gezongen door José Afonso.
Benaderende vertaling:
Ze heette Catarina
Ze werd geboren in de Alentejo
De vrouwen in de heuvels zagen hoe ze leefde
Baleizão zag haar sterven
In de frisse morgen leggen
Pluksters verse bloemen op haar graf
De aarde bleef rood
van het bloed dat toen vergoten werd
Uitgestrekt land, tem je woede
je weeklagen stopt niet
Wie Catarina zag sterven
Vergeeft niet degene die haar doodde.
Die duif, zo wit
Die wil iedereen voor zichzelf
O verbrande Alentejo
Niemand denkt aan je.
Die zwarte zwaluw
slaat zijn vleugels uit om te vliegen
O vergeten Alentejo
er komt een dag dat je weer zal zingen.
Hanneke Rijkelijkhuizen zegt
Wat een vreselijk triest verhaal, zo kort geleden nog. Het lied is hartverscheurend mooi. Dank je voor dit artikel en de vertaling van het lied.
Ton haak zegt
Goed om dit soort geschiedenis boven water te halen. Niet om veroordelend op Portugal neer te kijken. Om meer te begrijpen van land en volk.
han overkamp zegt
Inderdaad Ton, ik heb getwijfeld of ik dit verhaal zou inzenden, toch gedaan, in het kader van bewustwording, zoals jij dat ook beschrijft. groet Han
Rob de Vries zegt
Triest maar mooi verhaal Han!