Op een dag heeft onze trouwe Volvo een plas gedaan op de glanzende vloer van de parkeergarage onder Ria Shopping in Olhão, waar je zo heerlijk royaal en gratis kunt parkeren.
‘Jeetje, waar komt die plas vandaan?’
Koelvloeistof
Willemine is onmiddellijk bereid om half onder de wagen te duiken – het is tenslotte haar auto – om de pijnlijke plek te lokaliseren. ‘Er is ergens water vandaan gekomen, maar nu komt er niets meer’ stelt zij vast. Intussen heb ik mijn vinger in de vloeistof gedoopt en ontdek proevend dat het koelvloeistof is. De auto verliest koelvloeistof, maar niet als hij rustig stilstaat. Geruststellend leg ik Willemine uit dat het om een minuscuul lekje moet gaan, omdat er alleen lekkage is als de motor warm is en er druk ontstaat in het koelsysteem. Als de druk oploopt en je hebt ergens een lek, dan zie je het resultaat onder de auto.
Zij accepteert de uitleg twijfelend. ‘Er is dus een lek’, concludeert ze, ‘we moeten naar de garage’.
Op de terugweg koop ik twee liter koelvloeistof, voor de zekerheid. Duur spul trouwens, anti-roest en anti-vries, plus nog meer goede eigenschappen die je in dit Zuid-Portugese klimaat niet nodig hebt. Ik heb sinds 1995 één keer vorst meegemaakt.
Naar de garage
De volgende ochtend rijd ik naar de garage in het dorp. Deze is gevestigd in een smal straatje, naast de bakkerij. Ik ken deze garage nog niet, want voorheen ging ik naar een concurrent voor klein onderhoud. Helaas is deze uitstekende garagist overleden, door een noodlottig ongeval op een van de gevaarlijke regionale wegen.
De garage naast de bakker, nu de enige in het dorp, heeft geen naam, maar wordt gekenmerkt door een verweerd Shell-embleem boven de deuren. In het smalle straatje staan vele auto’s en autootjes van ondernemers geparkeerd, waaronder een mooi Datsun-vrachtwagentje uit de jaren zestig, met fraai gelakte hardhouten schotten rond de achterbak. De eigenaar heet Diogo Alves, zoals de belettering aangeeft. Geen naam om trots op te zijn, want menige Portugees gruwt nog van zijn misdadige praktijken in het Lissabon van begin negentiende eeuw. Hij roofde van rijk en arm, sneed mensen de keel af, gooide arme wasvrouwtjes bij het aquaduct over de muur en overviel met zijn bende de noodlottige bewoners in hun eigen huis, op klaarlichte dag. Met zijn vriendin en handlangster werd hij uiteindelijk ter dood veroordeeld, dat wel.
Deze Diogo lijkt mij vredelievend. Hij heeft een krullerig logo met een D en een A, ongetwijfeld zelf ontworpen. Hij handelt in Moveis. Achter de voorruit liggen de folders, al járen zo te zien, volledig verbleekt door de zon.
Ik parkeer half in de krappe inrit en loop de donkere garage binnen. De overgang van het felle buitenlicht naar deze duisternis maakt mij een moment blind, maar ik zie links naast een antieke tractor een kluitje mannen staan.
De chef Aníbal
‘Bom dia, is de chef er ook?’ vraag ik.
Ja, de chef is achterin.
In de verte, zeker dertig meter verderop, ontwaar ik tussen geparkeerde auto’s uit vervlogen jaren, een figuur die met zwaaiende arm opduikt uit de duisternis.
‘Daar komt de chef’ annonceren de mannen.
De chef komt met snelle, maar elegante pasjes naderbij. Hij draagt weliswaar werkkleding, maar deze is smetteloos. Zijn gezicht plooit zich in een aimabele glimlach en we schudden elkaar de hand en noemen onze namen. Hij heet Aníbal en is kleiner dan ik. Zijn donkere haar heeft hij zorgvuldig gekapt, met krullen in zijn nek. Ik leg hem uit dat onze auto lekt en met een gastvrij gebaar nodigt hij mij uit de auto naar binnen te rijden, wat nog niet eenvoudig is, omdat de ingang – zwartgeel gestreept aan beide zijden – tamelijk nauw is voor zo’n enorme garage.
De oude vriend laat braaf als bewijs een plas op de vloer lopen. De vloer die, zoals ik nu zie, betegeld is met roodbruine tegels van Portugees marmer, zover het oog reikt. Ach ja, hij zal wel een oom hebben die vroeger een marmergroeve had. Of beter gezegd, zijn opa had die oom, want inmiddels is de prijs van dit marmer te hoog voor garagevloeren. Zo te zien is er, sinds opa deze garage opende, niemand met een dweil langs geweest.
Nadat ik de motorkap voor hem heb geopend, duikt chef Aníbal met een looplamp onder de auto, zorgvuldig de gelekte koelvloeistof ontwijkend. Mijn ogen zijn intussen aan de halve duisternis gewend en ik bewonder de omgeving. Zelden zo’n grote garage gezien, met zoveel rotzooi erin. De ruimte is kolossaal, hoog, diep, breed. Geheel achterin, waar nauwelijks licht is – er wordt duidelijk op de elektriciteitsrekening bezuinigd – daar geheel in de verte staan twee bruggen. Op een ervan bevindt zich een klein vrachtwagentje. Ik zie dat iemand eronder aan het werk is. Op de andere brug rust een wrak, wellicht ooit zelfstandig daarop gereden. Tegen de achterwand zijn werkbanken te ontwaren, met heel veel kartonnen dozen. Hier kwam chef Aníbal vandaan.
De werkplaats
Langs de lange rechterzijde bevindt zich een soort vide op een hoogte van tweeënhalve meter. Er ligt rommel opgestapeld, verpakkingsmateriaal, karton, plastic, lege flessen, nutteloze auto-onderdelen, kortom een afvalbewaarplaats waaraan jaren is gewerkt. Op hetzelfde moment zie ik een monteur tevoorschijn komen uit de smeerkuil, rechts naast de ingang. Hij heeft een stuk uitlaatpijp bij zich dat hij, met de precisie die ervaring verraadt, behendig in de vide werpt. Daarna verdwijnt hij in het kantoor, dat onder de afvalberg is gevestigd.
Ooit heeft daar een raam in gezeten, dat uitzicht gaf op de imposante fraai betegelde werkplaats. Het raam is verwijderd, wel zo handig, want nu toont het als een groot uitgifteloket. Nieuwsgierig kom ik naderbij en zie dat het kantoortje geheel gevuld is met spulletjes die nuttig kunnen zijn, of konden zijn, voor een auto. Onder het verdwenen raam staat een stalen bureau, waarachter een versleten stoel staat. Op het bureaublad is in het midden een ruimte vrij gehouden voor een papieren schrijfblad, waarop iedereen notities heeft geschreven. Links zie ik alle jaargangen van de handboeken voor de garagist, op boekenplanken die tot een hoogte van minstens drie meter langs de muur zijn getimmerd. Overal hangen, staan en liggen dozen en doosjes met onderdelen, waartussen op het vette tapijt een looppad is uitgespaard. Dit is een voorbeeld van een ingeleefd kantoor, waaraan nimmer een organisatiedeskundige te pas is gekomen.
Een lekkende slang
Als ik bij de auto terugkeer, heeft chef Aníbal intussen ontdekt dat er sprake is van een lekkende slang. Een zeer gecompliceerde slang, die zich in bochten wringt en bovendien een zijslang blijkt te hebben, alsof die eraan vast is gegroeid. De slang is fraca, rachado, kortom rot. Er moet een nieuwe slang komen, die moet worden besteld.
‘Hoelang gaat dat duren?’
‘Wel een paar dagen’, vermoedt de chef.
‘Meu Deus! E agora?’
Chef Aníbal oppert dat hij een provisorische reparatie kan uitvoeren, als ik dat goed vind.
‘Inkorten?’ suggereer ik hoopvol.
Nee, dat heeft hij al bekeken, het verrotte stuk is te lang, dat gaat niet lukken. Als ik samen met hem somber onder de motorkap staar, veert hij ineens op en beent met energieke pasjes naar zijn kantoor zonder raam. Hij blijft lang weg, dus ik ga kijken en zie hem achterin bij een berg materialen, waaruit hij een krom stuk koperen leiding tevoorschijn tovert. Tevreden grijnzend verdwijnt hij naar de werkbank in de verte en ik zie dat hij een stuk van de koperen pijp afzaagt. Hiermee komt hij terug. Onder de motorkap knipt hij het verteerde stuk slang weg en monteert er de afgezaagde koperen pijp voor in de plaats. Hij lacht tevreden; het past. Zorgvuldig zet hij alles goed vast met slangklemmen.
‘Bom’, zegt hij. ‘Você pode dirigir.’
Dan snelt hij naar een hoek van de werkplaats en komt terug met een plastic emmertje water. Zorgvuldig giet hij het leeg in de container van het koelsysteem. Dan terug voor nog een emmertje en nog drie keer terug voor drie emmertjes water halen. En net als ik denk aan mijn dure liters koelvloeistof, is hij klaar en start de motor.
Er moet een nieuwe slang komen
‘Het werkt’ zegt hij wijzend op de koperen pijp, ‘maar het is tijdelijk, een provisorische reparatie begrijpt u, zo kunt u er tijdelijk mee rijden, maar er moet een nieuwe slang komen’.
Hij benadrukt nogmaals dat het geen probleem is om deze slang te bestellen.
‘Wat is het voor auto?’ vraagt hij.
‘Volvo,’ zeg ik.
Ja dat had hij al gezien. Type bedoelt hij.
‘Een Volvo 940, een Polar …’
Of ik even het boekje wil pakken? Ik haal het uit het handschoenenkastje en hij is er blij mee, hoewel het in het Nederlands is geschreven. Met het boekje in de hand gaat hij naar zijn kantoor en komt terug met een klein schrijfblokje en een potloodje. Hoewel de pagina volgeschreven lijkt met zinnen die doorgestreept zijn, kennelijk werkzaamheden die al verricht zijn, is er nog net een centimeter vrij onderaan de bladzijde. Hij buigt zich onder de motorkap, zichzelf bijlichtend met de looplamp, en begint nauwgezet het typenummer op te schrijven. Het zijn veel cijfers en letters en hij telt ze twee keer na. Klaar. Nu zal hij de slang bestellen en mij bellen als deze binnen is.
We schudden handen en ik vraag hoeveel hij van mij krijgt. Niets natuurlijk, dit is immers een noodreparatie, betaling komt straks wel in orde, als hij de nieuwe slang monteert.
De volgende dag, in de namiddag, word ik gebeld. Aníbal de garagist. Of alles goed gaat met de koeling? En of ik alsjeblieft regelmatig even het waterpeil wil controleren. Ik ben bijna ontroerd door zoveel klantvriendelijkheid en roep wel drie keer dat zijn noodreparatie fantastisch werkt. Ja maar… werpt hij tegen, het kan echt niet zo blijven, dat moet ik goed begrijpen. Hij heeft de nieuwe slang al besteld.
Vijf dagen later – ik ben de slang eigenlijk al vergeten – belt Aníbal. De slang is binnen. Mooi, ik beloof dat ik meteen de volgende ochtend langs kom. Dat vindt hij prima. Om half elf rijd ik de lange stationwagen naar binnen, na twee keer steken want het straatje staat nog voller dan de vorige keer. Chef Aníbal komt tevoorschijn uit het donker en er staan weer mannetjes in groepjes te kletsen. Ze komen en gaan, olá bom dia, handen schudden en de toestand in de wereld bespreken en onderwijl toekijken hoe werken eruit ziet.
Aníbal begroet mij op zijn aimabele manier en toont de nieuwe kronkelslang met bijslang, als een trofee. Zo kan alleen Volvo ze maken, vindt hij.
Er is nog meer mis
Ik meld dat er nog een paar dingetjes moeten gebeuren, zoals het derde remlicht dat al een jaar niet werkt, de armsteun die los zit, de dikke rode accukabel die afgelopen winter is aangevreten door een rat die de accu als nest had ingericht. En, o ja, het linker parkeerlicht dat ik nooit gebruik, maar dat desalniettemin behoort te werken.
‘Fica bem‘, zegt Aníbal. De zon schijnt.
‘Ben met een uurtje terug’, zeg ik. Aníbal hangt alweer met zijn vriendelijke gezicht onder de motorkap.
Na een bica en een pastel de nata op het terrasje van de bakker, ga ik weer eens binnen in de garage kijken. Aníbal vind ik in zijn kantoortje. Hij heeft een grote plastic doos omgekeerd op zijn bureaublad en zoekt ijverig in de berg schroefjes en moertjes. Verstoord kijkt hij op, ik ben natuurlijk te vroeg terug. Schroefjes zoeken, gebaart hij en toont mij er een die hij kennelijk al gevonden heeft. Even later heeft hij ook een tweede te pakken en loopt met die typische vlugge pasjes naar de auto om de armsteun te gaan vastschroeven. Hij kreunt en moppert, want het is een ongemakkelijk klusje, waarbij hij met zijn gekrulde haren tussen de stoelen beklemd raakt. Maar het lukt. Daarna nog even het derde remlicht in orde maken. Dit lukt minder, daar moet assistentie aan te pas komen. De assistent blijkt zijn zoon te zijn, genaamd Arman. Aníbal laat Arman meteen maar het parkeerlichtje meepakken en staat er trots bij te kijken.
Probleem opgelost
Ik vraag Aníbal hoeveel hij van mij krijgt en hij nodigt mij uit in zijn kantoortje, waar hij de schroefjes aan de kant schuift en met een stukje potlood op een bloknootje begint te rekenen. Hij toont mij de inkoopnota van de slang; erg duur vindt hij. Maar daar kan hij ook niks aan doen, zevenenzestig euro vijftig, het is een boel geld, dat geeft hij grif toe. Na enig rekenwerk toont hij mij zijn briefje en ik zie dat hij nog dertig euro opgeteld heeft bij de prijs van de slang. Voor het werk, legt hij uit. Ik geef hem honderd euro en daar is hij zeer content mee.
Ciao, zeggen de mannen die de reparaties hebben bijgewoond. Boa tarde!
Dit was twaalf jaar geleden.
Aníbal is nu minder gesoigneerd, zijn elegante loopje ziet er nu pijnlijk uit en hij zit voornamelijk in zijn kantoortje, achter het raam dat ontbreekt, onder de vide die uitpuilt van nutteloosheid. Arman werkt in de smeerkuil. Het wrak staat achter in het donker op de brug, de oude auto’s zijn ouder en stoffiger, er staan geen babbelende mannetjes naast de antieke tractor en de marmeren vloer is niet gedweild.
Er verandert veel in Portugal, maar veel blijft ook hetzelfde.
Anne from Belgium zegt
MOOOOOI! nog het echte Portugal…
Rob Pols zegt
Cristian, heerlijk verhaal om te lezen. Je wordt meegetrokken. Zelfs tot in de garage.???? Je schrijft inspirerend. Hopelijk heeft Willemine weer een goede auto.
Hans Gerard Moleman zegt
mooi beschreven!
mag ik het adres van deze vakman?
heb m vast ook n keer nodig voor mn Citroen..
groet,
Hans
Olhao
kees zegt
Geweldig en herkenbaar verhaal, stoere mannetjes die eigenlijk heel lief zijn.
Wanneer je pech hebt bel je je eigen garagist en vaak komen ze naar je toe om te helpen.