Ik moet op zoek naar Maria ‘de São Cosme’, een mevrouw die vele jaren in onze quinta (de S. Cosme) heeft gewoond en daarom zo genoemd wordt. Ze werkte er als bediende van de ‘rijke mevrouwen’ die er destijds woonden, ik spreek over de jaren ’50 tot ’75. Ik heb een frisse ochtend uitgekozen want volgens mijn poetsvrouw woont ze helemaal boven in het dorp. Het is inderdaad een ferme klim, ik moet er even van bekomen. Er staan boven een paar huizen en het is er doodstil…
Ik zie beweging bij een stalletje en een frèle vrouw die bezig is met vijgen om te draaien om ze te drogen in de zon. Ze kijkt wat argwanend als ik haar richting uitstap en voorzichtig vraag naar Maria de S. Cosme. ‘Dat ben ik helemaal’ zegt ze met flinke stem. Ik stel me voor als de ‘dona van S. Cosme’ en plots klaart haar hele gezicht op, ze pakt me vast en helemaal blij: ‘Hoe vaak heb ik al niet willen aankloppen aan uw deur maar ik durfde niet. Ik kom dikwijls naar beneden om mijn familie te bezoeken op het kerkhof’ (het kerkhof grenst aan ons huis) .’ Ik bedenk dat ze dus telkens die klim doet, terug naar boven, zo helemaal schuin, niet te geloven.
Afspraak
Ik vraag of ze het goed vindt om af te spreken voor een gesprek met haar. ‘Ja, dat is goed maar wel bij u thuis dan kan ik mijn huis van vroeger nog eens zien… Woensdag om vier uur kom ik op uw deur kloppen’ Ik bel een buurmeisje op om mee te komen en me te helpen als er iets vertaald moet worden dat ik niet ken of begrijp.
Woensdag om vier uur stipt staan ze daar voor mijn deur… het buurmeisje blijkt een achternicht van haar te zijn. Trouwens als je alles uitpluist tot een paar generaties terug kom je tot de conclusie dat bijna het hele dorp verre of dichte familie van mekaar is.
Kaarsrecht loopt ze onze inkomtrap af. ‘Het is allemaal veranderd ‘ zegt ze (wel vijf keer)…’ha nee, de appelsienboom staat er nog en ook de pruimelaar… en daar… de andere bomen… que alegria! (wat een vreugde)
Herkenning
Stapje voor stapje gaan we rond het huis en herkent ze de vertrekken van vroeger:
‘Hier stond het varken, daar sliepen de schapen, de stal van de muilezel, ha… de wijnkelder! En zijn de watertanks er nog? Hier was zoveel water… we hadden veel water nodig voor het land, de aardappels, de mais, de bonen, de kolen. Maar de wijnstokken zijn verdwenen…’
En hier was de forno (stenen broodoven). Ze is verrukt als ik de deur open en ze de oven ziet die er nog staat net als vroeger. ‘En nu gaan we naar de wijnschuur met de pers en de vaten’ we stappen binnen en ze is wat ontgoocheld, ze wil alles uitleggen over het wijnmaken, maar wij hebben de schuur vol hout voor de kachel en alle vaten zijn verdwenen. ‘Je zal toch geen kou lijden’ zegt ze met een zichzelf troostend stemmetje…
Raam
‘Wat hadden we toch een plezier toen we met vijf vrouwen in de wijn stonden te trappelen, lachen en zingen deden we…’ Door dat raam werden de wijntrossen binnen gebracht… en nu is er een glas voor.’
Ik begreep eerst niet wat ze bedoelde maar ik besefte dat het vroeger anders was, een raam was om er dingen door naar binnen te brengen en een glas hoefde niet. Ik zie een venster meer als iets dat licht binnenlaat en als je het niet sluit is het koud… Zo zie je maar dat alles niet zo vanzelfsprekend is als het lijkt.
We hebben bijna de hele toer om het huis gemaakt en ze is blij en ontgoocheld tegelijk, blij om wat er nog is en teleurgesteld over de veranderingen. ‘Ha! de hortensia is er nog’ merkt ze op net voor we binnen stappen.
We maken een wandeling door het huis, het is allemaal erg veranderd natuurlijk maar ze ‘vindt het heel mooi’ zegt ze verschillende keren. Ook zegt ze dat over een groot schilderij van Coo: ‘muito belo’ . Ik ben verwonderd dat ze dat schilderij heeft opgemerkt. Als we in onze salon aankomen straalt ze weer: ‘hier was mijn huis, de keuken (waar onze kachel staat), een plekje om te zitten aan onze tafel en twee slaapkamers. Nu begrijp ik ook waarom er in onze living twee zulke kleine ramen zijn, die waren van de (piepkleine) slaapkamers destijds.
‘Ons wassen? We gingen buiten aan de tank… een bad had ik nog nooit gezien want in de badkamer van Dona Luísa mochten we niet binnenkomen.
Laten we aan tafel gaan zitten en iets drinken stel ik voor, maar ze wil echt niks. ‘ ’s Morgens drink ik Nescafé en ’s middags soep en water en daarna drink ik alleen nog melk voor ik ga slapen.’
Interview
Ik merk dat ze nu wacht op het interview… en ze gaat aan tafel zitten. Terwijl ik een thee maak voor mijzelf en een cola zoek voor Gabriela hoor ik haar fluisteren: ‘begrijpt ze dat allemaal wel wat ik hier zeg?’
‘Bom, ik ben Maria dos Prazeres Cândida, geboren 11 mei 1920’, oei het lijkt wel of we in een officieel bureau of een rechtszaal zitten, zoals ze dat zegt… ‘Ik heb 23 jaar in dit huis gewoond. Eerst werkten we voor Dona Emília, later voor haar dochter Dona Luísa, maar die laatste was een echte slavendrijver.
We werkten van ’s morgens 6 uur tot het donker was, op het veld, verzorgen van de dieren, helpen wijn en aguardente (sterke drank) maken, bomen snoeien, vruchten drogen, het huis schoonmaken en de was doen. Dat was altijd met de hand en Dona Luísa wilde twee keer in de maand propere lakens. Een keer per jaar moesten we ook alle tapijten wassen. Het was hard werken, maar we hadden veel plezier, er kwamen nog andere mensen van het dorp helpen.
Arm
Een loon kregen we niet als we iets anders dan aardappelen en bonen wilden moesten we dat kopen bij Dona Luísa, bijvoorbeeld mais voor maisbrood. Wij moesten de mais zelf zaaien en oogsten en toch moesten we betalen als we een deel voor onszelf wilden. We moesten toch eten… We waren zo arm… ik had geen warme kleren voor mijn drie kinderen die naar school gingen. En geen schoeisel. Ik was beschaamd dat ze zo naar school moesten.’
Ze praat aan één stuk door. Ik onderbreek even om over haar eigen jeugd te beginnen, zodat ik de chronologie een beetje beter begrijp.
Jeugd
‘Ik ben geboren in Corgas en ben er nooit weggegaan. Ik heb nog één broer maar die is overleden. Hij was 4 jaar en ik 18 maanden toen mijn vader naar Argentinië trok om een beter leven te zoeken.
We woonden toen bij onze blinde grootmoeder, die al heel lang weduwe was. Mijn vader vroeg in een brief aan mijn moeder om ook te komen en de kinderen hier te laten, maar dat kon mijn moeder niet want ze kon toch haar twee kinderen niet bij een blinde moeder achterlaten. Mijn vader is nooit meer teruggekeerd en is daar in dat verre land gestorven.
Ik heb geen foto, heb hem nooit gekend, maar miste hem later wel. Ook heb ik mijn schoonvader niet gekend, die was gestorven toen mijn man 14 was. Ik heb helemaal geen vaderliefde gehad in mijn leven, geen opa, geen vader, geen schoonvader.’
Het sterven van familieleden wordt een constante in haar verhaal…
Vrijer
Toen je trouwde Dona Maria, had je al eerder vrijers gehad?
Ze kijkt erg guitig en ginnegappend vertelt ze van een andere gast die haar ‘overviel’ en waar ze destijds wel een beetje bang voor was.
‘Ik kwam met mijn moeder van de mis en zij vroeg me om de schapen te gaan melken terwijl zij ondertussen aan het middageten zou beginnen. ‘Hij’ volgde me en stelde voor om samen wat gras te gaan snijden voor de schapen en toen gingen we dat in de stal brengen, hij sloot de deur en we gingen helemaal niet de schapen eten geven… of melken… ik was een beetje bang. Ik was nog heel jong hoor, 18 jaar…
Maar ik wilde hem niet en heb later mijn man gevonden, dat was een goede man. We zagen mekaar heel graag.
Kinderen
Ik trouwde op mijn 19de en ik kreeg 9 kinderen, waarvan er 4 als engeltjes zijn geboren, ze gingen onmiddellijk terug naar de hemel. Ik was zo gelukkig met al mijn kinderen maar daarna heb ik zo moeten lijden toen ik ze een na een verloor.
Mijn moeder hielp telkens bij de geboorte, er was geen vroedvrouw, geen dokter, als er complicaties waren konden we daar niets aan doen en stierven de kinderen in onze armen. Er was alleen een ziekenhuis in Coimbra… hoe zouden we daar kunnen geraken? We hadden zelfs geen ezel destijds.
Toen onze tweeling werd geboren weende mijn man… het kost zoveel moeite om ze op de wereld te zetten en hoe kunnen we ze grootbrengen, er is geen eten genoeg, zei hij. Maar ik lachte en zei: Onze Lieve Heer heeft ze gestuurd en zal ons helpen en inderdaad, een paar dagen later riep hij ze terug bij zich.’
Werk
Had je man een beroep, verdiende hij geld?
‘Hij werkte in de watermijnen. Hij opende wateraders en groef waterputten. Soms heel ver van hier (ze bedoelt 15 km) dan kwam hij enkel in de weekends naar huis. Ik was veel alleen met de kinderen. We woonden bij zijn moeder in het begin en later zijn we hier in jullie huis komen wonen, einde van de jaren 50. Hier zijn nog twee kinderen geboren, maar die zijn nu ook al overleden.
Dood
Mijn dochter Marguerida, die in Luxemburg woonde samen met haar man en kinderen, ze heeft in België en operatie ondergaan en is daar gestorven. Een andere zoon Armindo heeft gevochten in de oorlog in Timor, later is hij samen met zijn vrouw en een dochtertje van 9 in een verkeersongeluk in Penacova omgekomen. Ze hebben nog een dochter die het heeft overleefd, zij woont in Coimbra, af en toe kom ze me bezoeken, haar dochtertje is later ook omgekomen in een verkeersongeluk.’
Huis
Veel ruimte hadden jullie toch niet hier in ons huis?
‘Neen, maar het was groot genoeg, een kamer voor de drie kinderen en een kamer voor ons, ik had wel geen matras en sliep op de grond op een dubbele deken, en we hadden elk een venster.
Later wilde mijn man toch een echt huis voor ons, we hebben er een gekocht, ik woon er nu nog in.’
Hoe konden jullie het huis kopen?
‘We hadden van een vriend in Sandomil het geld geleend en telkens als mijn man thuis kwam van zijn werk betaalden we een deel terug. Al het geld ging naar ons huis. We hadden kippen, konijnen, schapen een stukje grond om te bewerken van mijn schoonmoeder. Dus konden we zelf voor ons eten zorgen. Kleren was moeilijker, soms kreeg je eens iets… schoenen hebben we jaren niet gehad.
Ik kreeg eens van de zoon van Dona Luísa 2 meter flanel… daar kon ik hemden mee maken, het was een mooi geschenk.’
En je andere kinderen?
‘Manuel is ook gestorven, hij was gevallen en er was niet dadelijk iemand die hem vond…
Telefoon
Francisco, mijn oudste overleed aan overmatig alcoholverbruik. Hij vroeg me altijd om bij hem te komen wonen, maar ik wilde me niet mengen in zijn gezin. Ik woonde liever alleen. Maar hij heeft voor mij een telefoon geïnstalleerd. Zo kunnen ze mij bereiken en kan ik bellen als er iets is.
Maar ik bel bijna nooit hoor. Mijn schoonzoon uit Luxemburg belt me vaak… niet lang, maar het is toch aangenaam om eens iemand te horen. Ik heb nog één zoon die leeft, hij verloor in de oorlog in Angola een been. Zijn vrouw en hij wonen hier vlakbij, zij brengt me soms met de auto naar Sandomil om wat inkopen te doen of naar het ziekenhuis, als het nodig is.
Ik ben nog nooit verder geweest. Ik ken Portugal van de televisie, zelf ben ik nooit ergens naar toe gegaan. Ze vragen me wel eens om naar Luxemburg te gaan want daar wonen al mijn kleinkinderen, achterkleinkinderen en achter-achterkleinkinderen, maar het is te ver, ik geraak daar niet meer, het is te vermoeiend.’
Feest
Zie je ze dan nog wel eens?
‘Ja, met het dorpsfeest in augustus komen ze allemaal… ze blijven een paar dagen en dan slapen er een paar hier bij mij (klein kamertje met een klein tweepersoonsbedje, ontdek ik later). Dat is zo aangenaam… daar zit ik een heel jaar op te wachten.’
Rusthuis
Zou je niet liever naar een rusthuis gaan?
‘O nee, mijn God bespaar me dat. Hier ben ik gerust, ik sta op wanneer ik wil, ik eet wat ik wil, of ik eet niet… dat is ook goed. Ik kan voor mijn eigen soep zorgen en de bakker hangt de broodjes gewoon aan mijn deur. Maria Emília zit in het rusthuis en daar is ze zot geworden, mij krijgen ze daar niet in hoor.’
Kracht
Je hebt zoveel mensen begraven, zoveel verdriet, heb je nog kracht om te leven?
‘Ja, ik bid veel om kracht te hebben. Ik heb hier een grote zwarte plek vanbinnen, ik zou graag bij mijn kinderen zijn, maar Onze Lieve Heer, heeft me nog niet nodig, hij roept me nog niet bij zich.’
Ze klinkt nu wel echt verdrietig, ze probeert zich flink te houden en eet een koekje.
Kerkhof
Het is stil in ons huis. ‘Ik heb al veel gezegd’ zegt ze, ‘ik moet nu mijn familie eens gaan groeten vindt u niet.’ Ik neem eerst nog en foto van haar en dan staan we op en gaan alledrie naar het kerkhof.
Ze wijst me alle graven van haar geliefden: man, kinderen, ouders, schoonouders, kleinkinderen en achterkleinkinderen en overal geeft ze kussen op de steen en op de foto’s.
‘Och mijn kinderen, wat zou ik graag bij jullie zijn’… ze haalt het onkruid weg en wrijft met haar schort de plastic bloemen schoon.
Corgas, oktober 2011
Frans De Leeuw zegt
Prachtig verhaal Leen. Authentiek Portugees, de agrarische realiteit van het platteland tot een tijdje na de Anjerrevolutie. Parabéns dum colega estudante, anos atrás, em Sint-Niklaas