Voor ik verderga met dit feuilleton, over hoe ik met een Portugese fiets via holle landweggetjes gemaakt door mens en dier, stoffige dorpswegen vol kuilen en net geasfalteerde autowegen waarover soms eenzaam een Sadomobiel gromt, het land doorkruis dat een beetje bijbels aandoet, stel ik vast dat ik als pottenkijker voortga. Gewapend met schets- en schrijfboekje beschrijf ik met een open vizier de ontmoetingen met de lokale bewoners. Vooral dat laatste biedt de mogelijkheid dicht bij de autochtone bevolking aan te schurken ver voor de eerste toeristenbrochure uitkwam.
De meeuwen stampen aan de vloedlijn om hun kostje op te scharrelen. Álvaro roept mij en begint met een kont van een volterend paard aan het beklimmen van een steil talud. Hij kent iedere stap blindelings terwijl ik gebogen onzeker mijn fiets vooruitduw nog moet uitvinden hoe ik overeind blijf. De zee ruist in mijn binnenoor. Ik laat een flinke boer, smijt mijn fiets in een oleanderstruik en ren naar een tamme kastanje die zeker tien meter hoog moet zijn, onderwijl ik mijn gulp openknoop om te pissen. Net op tijd.
Plotseling komt een zin in mij op: Te Bilbao en Cádiz is het water gerezen. Het is een treurlied, over de verschrikkelijke aardbeving in Lissabon 1755 en waarschijnlijk de eerste tsunami die het Iberisch eiland bereikte. Duizenden mensen verdronken op het strand waar zij zich veilig waanden. (Voltaire.) Als ik mijn gulp dichtknoop zie ik nergens Álvaro. Struikelend en vloekend til ik de fiets en mijzelf overeind. Boven op het talud staat Álvaro tegen een uiteengevallen ribbenkast van een boot te plassen. Hij zwaait en samen lopen we gearmd verder en duwt de takken van struiken voor mij opzij. Tussen de verschrompelde cactussen door, linksrechtslinksrechts tilt hij mijn fiets een korte steile trap op. Ik struikel bijna als Álvaro plotseling hijgend stilstaat. Voor ons een rij wit-roze kleine hoekige huisjes. Diepblauwe luiken en achter ons een halve rode ondergaande zon. De zee is een grote plas kristal. Tegen de gevels liggen hoepelachtige visnetten, houten kisten en afval.
Ik volg in zijn zog een donkere gang door. Hij roept iets voor zich uit, trekt een gordijn opzij en opent de deur. Ik trek mijn reistas van de fiets en een volumineuze vrouw verspert mijn pad. Achter haar aan begeleidt zij mij naar de keuken, ze gaat met een zucht zitten en legt haar boezem op de keukentafel – waarschijnlijk sliep ze – en komt met slaperige ogen en gebogen hoofd naar mij toe, noemt haar naam maar die ben ik meteen vergeten. Zonder mij aan te kijken geeft ze mij een vluchtige hand. Ik voel hoe haar rullige hand met veel water in aanraking is geweest en als ze diep zucht, haar gewelf als een uiermand optilt sloft ze naar het fornuis: Tres. Sim. Ou. Não. Que Deus esteja comigo. Ele não come. Ze zucht. Ik weet niet wat ik moet denken en als je niet weet wat je moet denken ben je meteen ook de meeste herinneringen vergeten. Ik hoor bestek, servies, pannen schuiven op het fornuis en Álvaro steekt in de hoek van de kamer, voor een rijtje foto’s, een kaarsje aan. Ik hoor haar poe zeggen. Poepoe en ze verdwijnt, komt terug met een lampetkan, vult die met water, wacht en poe trippelt de keuken weer uit.
Stilte. Drank! Ik eet iets. Ik drink en snoep mee. De vrouw komt terug en stalt haar boezem behoedzaam breeduit op tafel. Ik val bijna in slaap en meteen open ik mijn ogen en ga met een rug rechtop zitten. Plotseling staat Álvaro op, neemt mij bij de arm en brengt mij naar een kamer. Ik begrijp dat het hun huwelijksbed is. Boven het bed hangt een houten kruis met een buxustakje. Beteuterd ga ik op de rand van het bed zitten en er komen vragen op die ik niet kan beantwoorden omdat, in mijn binnenbrein, de woorden over elkaar heen buitelen en geen normale zin maken. Twee en een halve gulden heb ik, als Álvaro een pispot brengt, verstaan. Hij groet mij door zijn hand op mijn schouders te leggen. Het is alsof hij bidt. Hij verdwijnt in de deurpost en sluit de deur af.
De volgende ochtend
Wanneer ik een haan hoor kraaien, mijn buren in Amsterdam hebben een haan, wil ik het raam openen en terug kukelen. Dat lukt niet. Als ik op zoek ga naar een wasbak om mijn tanden te poetsen, word ik voor een afgebladderd schilderij van moeder met kind wakker. Dat heb ik wel vaker, als kind werd ik eens wakker voor een naaktschilderij dat in de gang van ons huis hing. Ik werd toen al door kunst aangetrokken. Pas als ik mijn scheerspullen en een spiegel zoek en uit een lampetkan water in een kom schenk weet ik waar ik ben. Dik porselein, nee keramiek, en je ziet meteen dat het een Bordallo Pinheiro is, die zie je hier overal; de wanden van de gang, keuken van het gasthuis zijn ermee betegeld. Aan de zijkant van het dressoir had ik een rafelige handdoek gezien. Klopt. Met de punt van de handdoek dep ik mijn gezicht en veeg de slaap uit de ogen. Straks een duik in de zee, zal mij genoeg verkwikking geven. Met een klein felgroen stukje zeep uit het zeepbakje was ik mijn handen. Wanneer ik het houten kammenbakje open, schrik ik: Er ligt een klein turquoisegekleurd plastic pakje met de tekst preservativa in. Ik ben niet de eerste gast.
Ik doe eerst een bladzijde van de courant Het Parool in de pot, kak, en maak er een pakketje van, plas en kuch hard. Even later wordt de slaapkamerdeur een klein stukje geopend en kijkt de vrouw van Álvaro met één oog door de kier van de deur voor ze hem met een zwaai opent en staat met een grote stap breedlachend met rode wangen in de slaapkamer. Achter haar zie ik fel zonlicht. Ze neemt mij mee naar de keuken en wijst naar dezelfde stoel waar ik gister zat. De tafel is gedekt met beleg, brood en een kluit boter. Ze snijdt het ronde brood dat ze tegen haar buik houdt. Haar wangen gloeien als kerstballen. Ze waait met haar hand naar mij, maakt roeibewegingen en noemt de naam Álvaro. Ik drink koffie dik als chocolademelk. Angola-koffie begrijp ik. Ik proef maar weet niet of ik echt blijk kan geven van mijn goede smaak. Ik doe mijn best. Ik ruik plotseling de geur van vrouw: het lijkt of ze in het kippenhok heeft geslapen. Ik ben haar en Álvaro dankbaar en betaal de dubbele prijs. Natuurlijk weigert ze. Maar ik heb tussen de gesteven lakens mijn aalmoes verstopt. We nemen afscheid en ze kirt als een krielkip wanneer ik haar een kus op haar wang druk. Poe!
Het krantenpakketje wil ik op een vuilnishoop gooien. Kinderen komen nieuwsgierig en blootvoets op mij afgerend. Dit kan ik maar beter niet doen, dan maar naar het postkantoor en verzenden naar António de Oliveira Salazar, de katholieke autoritaire proleet. Oei, wat denkt mijn binnenbrein nu? Elke Portugees zal mij nu geen goed christen vinden, hij, Salazar ligt verzonken in een eeuwige slaap, als goede Portugees, beschimp je een dode niet!
Ik fiets een tijdje de verkeerde kant op. Een verkeersbord Vale de Venda wijst mij de goede kant op, want, ik wil uiteindelijk naar Albufeira.
Gert Boonekamp zegt
Een heerlijke dwaalwandeling door een hoofd en een landschap dat beloftes vertelt.
Gert Boonekamp
Robert Kruzdlo zegt
Wie de pen hanteert komt Gert Boonekamp tegen. Dank Gert
Janwillem van der Ent zegt
Een fantastisch verhaal! De sfeer en meer doet me denken aan aangename logeerpartijen als kind bij mijn grootouders in Poortugaal (jawel, dubbel-o dubbel-a). Dat was in de jaren vijftig, maar, lees ik met verbazing, jouw verhaal speelt ‘eind vorige eeuw’?
Robert Kruzdlo zegt
Janwillem, 1979, bijna vijftig jaar geleden. Nu ja, het duurt nog even. Houd je vast er gebeurt het een en ander dat je zal verbazen. Groet.