Ons dorp, of beter gezegd gehucht, ligt op de uitlopers van een serra en was vroeger volledig geïsoleerd van het bewoonde Portugal. Het dorp bestaat uit twee, dankzij de EU geasfalteerde, smalle straten die ooit geitenpaadjes waren. In vergelijking met vroeger moeten de dorpelingen dit nieuwe wegdek als een fluwelen tapijt ervaren. Na vijftig meter komen de weggetjes samen en vormen ze een kruispunt, het ‘pleintje’. Iets verderop maakt de weg een bocht en begint het volgende gehucht, dat nog kleiner is.
Bewoners van het bergland hadden een moeizaam leven. Hun bittere armoede werd aanvaard als een onontkoombaar lot. Door de moeilijke bereikbaarheid leefden ze geïsoleerd. De grond was schraal en rotsachtig. De inwoners hadden moestuintjes bij hun huis en degenen die schapen en geiten hielden maakten kaas.
De dorpen bleven klein omdat ze te ver weg lagen van de dichtstbijzijnde grote stad om forensen te interesseren. Sinds kort wonen er in ons dorp een paar jongeren. Ze keerden terug naar de geboortegrond van hun voorouders. Ik herinner me twee kinderen die, met hun ouders, vanuit de bergen naar Soure, in een lager liggend concelho, verhuisden. Die jochies werden serranitos genoemd en waren dus voorgoed gebrandmerkt. Buiten het dorp aan de rivier de Arunca woonden ze in een leeg huis zonder ramen waar wel houten luiken voor hingen. Als dit een verbetering was, hoe zag het er dan in de serra uit, vroeg ik me toen af.
Onze ezelman
Bij ons in het dorp wonen zo weinig mensen dat iedereen elkaar kent. De meest opmerkelijke inwoner is de ezelman. Hij is de enige en laatste die zo’n dier heeft. ‘Ze is nog ouder dan ikzelf!’ grapt hij weleens met een brede lach van zijn tandeloze mond. Ik maakte er foto’s van, ook op zijn verzoek, want hij wilde eentje sturen naar zijn geëmigreerde broer in São Paulo. ‘Die kan zich vast niet meer herinneren hoe ik er uit zie!’ Soms ziet hij er best keurig uit, misschien omdat hij regelmatig bezoek krijgt van een maatschappelijk werkster. Van de buren weet ik dat hij een gehandicapte zoon heeft die bij hem woont. De dorpsgenoten zeiden: ‘Hij heeft ze niet allemaal op een rijtje.’
Oude mannen
De nog resterende oude mannen in het dorp zijn zo goed als afgeschreven. Ze schuifelen in de late middagzon of staan bij een muurtje wat met elkaar te praten. Sommigen hebben een schoffel in hun oksel die als steun en als wandelstok dient. Soms lopen ze samen op maar zitten kunnen ze alleen op de lage stapelmuren. Nergens staat een bankje. Op een dag kwam het gemis van zo’n plek voor oudjes ter sprake. Geen dorp kan zonder een bank in de schaduw dus werd er eentje op eigen initiatief aangeschaft en op het pleintje neergezet, onder de grootste boom. Hoewel hij nooit op de bank zat kwam de ezelman als dank met een enorme mandfles olijfolie aanzetten.
Verderop woont een politieagent met zijn gezin. Daarnaast woont Senhor Thomás in zijn eentje. Hij is al jaren invalide is en komt nooit meer naar buiten. Toch is hij overal van op de hoogte en hij schrijft officiële brieven aan de lokale overheden voor iedereen die zelf geen brief kan opstellen.
Inteelt
Vaak kwamen echtgenoten uit belendende dorpjes. In de loop der tijd kwam ik erachter dat dorpsbewoners ooms, oudtantes, achterneven en -nichten hadden in de omliggende dorpen. Dat kinderen amper konden leren en nooit ‘uitvlogen’ werd toegeschreven aan armoede of gebrek aan interesse. Pas later begreep ik dat de mensen op elkaar waren aangewezen en dat inteelt hiervan een logisch gevolg was.
De vrouwen
Adelaide en haar man wonen in het andere straatje. Ze hebben geen kinderen. Hij was vanwege onbehandelde staar al vroeg blind en zij is nu al jaren weduwe. Adelaide en Albertina hebben elkaar altijd geholpen, vooral als er problemen met de dieren waren, of het nou om schapen, lammeren of varkens ging. Als ik in ons dorp ben ga ik altijd bij hen langs. De gezondheid van Adelaide gaat achteruit. In haar huisje, wat eerst van haar oma was en waar zij ooit met haar ouders woonde, is weinig afleiding. Er is radio noch tv, dus bieden we haar onze oude tv aan, maar die wil ze niet. Na corona heeft ze ook geen zin in meer vaccinaties. Ze loopt steeds slechter en ze zou een nieuwe heup moeten krijgen maar die hoeft ze niet. ‘De pijn blijft hetzelfde, dus waarom een operatie?’, vraagt ze zich af. Gelukkig komen haar buurtjes regelmatig langs met materialen, want ze weten waar Adelaide haar brei- en haakbollen koopt.
Een tijdje geleden vroeg ik Albertina of ik een keer mee mocht als ze haar dieren liet grazen. Pas kort geleden zijn we samen op pad gegaan, want zij en haar man hebben het elke dag druk met hun boerenbedrijf. Ze bezitten verschillende percelen land die ver uit elkaar liggen en al vele jaren familie-eigendom zijn. Altijd zijn ze op een van die akkertjes bezig.
We gaan naar een weiland dichtbij. Het is windstil en de hemel is strakblauw. Overal hangt de zwoele geur van kamperfoelie. Het is ook het jaar van de klaprozen. Ze staan uitbundig tussen het groen op de velden of langs de wegen. Voordat Albertina naar huis gaat voor het middageten, heeft ze haar kudde schapen op het weilandje onder de hoede van een geit achtergelaten. Het dier is met een touw aan een paaltje vastgebonden. Zo kunnen de schapen rustig doorgaan met grazen en zullen ze niet weglopen. Althans, dat is haar nog niet eerder overkomen. Als zij op haar plaats blijft, blijven ook de schapen in haar buurt, is haar overtuiging. Bij het horen van haar stem begint de geit al te mekkeren. Op de plaats aangekomen maakt ze het dier los dat verder geen stap verzet. Dan legt ze een dubbelgevouwen jutezak over de platte steenblokken onder de olijfboom. ‘Gaat u er maar op zitten, hij is gewassen’. Haar eigen donkerblauwe gebreide vest vouwt ze op en ze legt het op een grote steen. Na een blik op de schapen die zich nog druk grazend hebben verspreid, komt ze naast mij zitten. De geit schurkt eerst haar kop vertrouwelijk tegen Albertina’s rug aan en gaat dan achter ons liggen. Als vanzelf zijn we meteen begonnen over van alles wat vertrouwd maar nog niet duidelijk is. Ook als ik erop aandring om me bij mijn voornaam te noemen, ze blijft me dona Josephina noemen. De oudere generatie handhaaft dit verschil in sociale klasse nog steeds. In mijn geval zou het kunnen komen omdat ik buitenlandse ben. De eenvoudige vrouwen zijn senhora. Dit onderscheid blijkt zeker in de serra hardnekkiger dan gedacht.
Deolinda
Dan is er Deolinda, de overbuurvrouw, die de zwaardere landbouwtaken aan zoonlief overlaat. Zelf werkt ze af en toe een paar uur in haar omliggende moestuinen. Dan mag een van de twee kettinghonden met haar mee om ook eens de pootjes te strekken.
Leopoldina
Maar laat ik vooral Leopoldina niet vergeten, iemand die zich met luide stem niet uit het veld laat slaan. Toen haar man emigreerde naar Venezuela bleef zij met twee jonge zoons en een moestuin achter. Ze houdt van praten, dat merk je al snel. Ze heeft het over de zwaar overdreven EU-regels voor de moestuinboertjes, maar de gemeente staat er op dat ze worden nageleefd. En zij vertelt precies waar het aan schort. Weg met onnodige uitgaven en niks geen beschermende kleding als je kunstmest en verdelgingsmiddelen in je eigen postzegeltuintje aanbrengt. Weg met die nieuwe regels! De andere vrouwen vallen haar bij.
Winkel aan huis
De echtgenoot van Albertina is een kalme, hardwerkende man die bijna altijd met zijn tractor bezig is. Jaren geleden spande hij weleens een enorme os voor een grote houten kar. Bij het vallen van de avond leidde hij het dier in het schemerduister weer de stallen in, nadat hij eerst enorme takkenbossen van de kar afhaalt en opstapelt langs het pad naar hun schuur.
De bakker komt elke dag langs. Als bonus gooit hij een pão de bico naar het zwarte hondje aan de ketting.
Ook de visboer komt één keer per week langs, behalve in de winter. ‘Vroeger aten we met z’n vieren vijfentwintig sardines per week voor lunch en avondeten. De sardine was het goedkoopste. Had je een grote, dan moest die doormidden, daar moest je het met z’n tweeën mee doen. Vlees was er niet. Konijnen, schapen, geiten en kippen werden gefokt om te verkopen. Alleen als je ziek was kreeg je kippensoep. We slachtten wel elk jaar een varken om allerlei worsten te maken. Verder aten we veel aardappelen, bonen en kool uit de tuin. Vroeger werd van het varken alles gebruikt. Nu gooien we bijvoorbeeld het vet weg’, zegt Albertina. Het verbaast me dat ze dat weet, net zoals ze er op de hoogte van is in welke producten veel ijzer en vitamines zitten. En tot haar verdriet wordt maïsbrood niet meer gebakken zoals vroeger, dus bakt ze het zelf.
Het dorpsleven draait om schapen. Vroeger maakten Albertina en Adelaide zelf kaas. En ze hebben mij geleerd hoe olijven in te maken. Ervas de Santa Maria, ofwel tijm, is een belangrijk ingrediënt. De hellingen waar de schapen grazen staan vol met tijm. De dieren zijn er dol op en daarom heeft de kaas uit de Rabaçal-regio die typische smaak.
Naast het boerenbedrijfje zorgt Albertina ook voor haar vader van 88 jaar. Hij is al twintig jaar weduwnaar en slecht ter been. Hij woont alleen, in een oud huisje aan de andere dorpsweg. Elke dag rond half een komt hij voorbij, op weg naar zijn dochter waar hij aanschuift voor het middagmaal. ‘Vroeger heb ik in jullie huis nog op de accordeon gespeeld, dat is meer dan zestig jaar geleden. Het hele dorp kwam luisteren.’ Hij probeert een glimlach maar zijn blauwe ogen zijn vochtig. ‘Het wordt tijd voor mij om te vertrekken’, zegt hij. Met beide handen op elkaar langs zijn gezicht maakt hij het gebaar van iemand die gaat slapen. Ik verzeker hem dat hij vast nog wel honderd wordt, maar daar wil hij niet van horen. Net als de meeste oude mensen hier, kan ook Albertina’s vader niet lezen of schrijven. ‘En pas op zijn vijftiende droeg hij voor het eerst schoenen, net als iedereen. Tot zijn vijftiende had hij altijd blootsvoets gelopen, ook als hij de beesten ging laten grazen. Dat was uit armoede. Als kind heb ik wel schoenen gehad maar ik vond het lekker om op blote voeten te lopen!’ Dat moet rond 1930 zijn geweest. In die tijd kwam ook de emigratie naar Brazilië op gang. Daar weet ze nog meer over te vertellen. ‘Bijna elke familie uit ons dorp had wel iemand die daar naartoe vertrok, meestal naar São Paulo. Want daar woonde vast wel iemand die ze kenden uit hun vertrouwde Portugese omgeving. Ze reisden gewoon achter elkaar aan.’
Aan emigreren heeft Albertina nooit gedacht. Het avontuur heeft haar niet verder dan Fatima geroepen. Natuurlijk is ze daar verschillende keren geweest. ‘Een keer lopend’, maakt ze duidelijk. Ik denk dat ze blij is dat ze haar hart eens kan luchten bij een ander. Dat jonge mensen ook om andere dan financiële redenen het land verlieten, daar hadden de meesten wel van gehoord. Maar dat had met politiek te maken en daar hield ze zich verre van. Op school leerde ze dat Angola, Mozambique en Guinee-Bissau overzeese provincies van het vaderland waren, net als Oost-Timor en Sao Tomé en Principe.
‘Het was van ons. Dat zeiden de pastoors ook. Daarom moesten die gebieden door onze jongens worden verdedigd. Mijn broer is er voor gevlucht. Op zijn achttiende werd hij opgeroepen voor militaire dienst, maar hij vertrok naar Brazilië en is nooit meer teruggekomen. Het is zijn land geworden, hij wil niets meer van Portugal weten.’ Aan een reis naar Brazilië heeft ze geen behoefte. Ze ontvangt wel eens een kort bericht van hem over huwelijk, doop of communie en soms is een foto bijgesloten. ‘Ik denk wel dat hij daar gelukkig is, hij heeft vrouw en kinderen. Die heb ik nog nooit ontmoet.’ Ze zijn van elkaar vervreemd, ook omdat ze niet gewend is te schrijven. ‘Het kost me veel tijd om een paar regels neer te zetten op een velletje met lijntjes’, bekent ze. Ze heeft haar kleindochter wel gevraagd om het voor haar op te schrijven, want praten wil ze wel. Maar die vindt dat ze het zelf moet doen, anders verleert ze het helemaal. ‘Mijn vader is hem wel gaan opzoeken.’ Ze moet bij die herinnering glimlachen. ‘Hij zei: als jij niet hiernaartoe komt, kom ik naar jou toe. Mijn vader is een maand in Brazilië geweest en als ik hem moet geloven, heeft hij daar niets gegeten. Hij is dol op soep met veel groente, vooral kool. Dat aten ze daar niet. En wat ze wel aten lustte hij niet.’
Albertina’s grootvader bouwde het huis waar haar vader is geboren en waar ook zij en haar broers en later haar eigen kinderen zijn geboren. Het begon als een kleine ruimte waar een hok voor de dieren tegenaan werd gebouwd en in de loop der jaren kwam er steeds een hokje tegenaan. ‘Veel mensen in deze buurt deden het zo.’ Ze houdt van praten en heeft plezier in het gesprek. Behalve de andere vrouwen die ook hier of daar hun kudde laten grazen, spreekt ze weinig andere mensen. Telkens als ze haar antwoord heeft geformuleerd, pakt ze m’n hand en knijpt er in. ‘Vertel me maar wat u nog meer wilt weten’.
Kinderen
Wat me al lang intrigeert is hoe het komt dat de vrouwen in deze gebieden net als die in de grote steden toch maar een of twee, en zelden drie kinderen hebben. Daar was beslist het pilgebruik niet schuldig aan want daartegen bestond een groot wantrouwen. Tenminste, bij diegenen die er over hadden gelezen. Maar met het hoge percentage analfabeten in die tijd hoorde een krant niet voor iedereen tot een bron van informatie. Hoe hield deze generatie hun kindertal dan onder controle? Dat er condooms bestonden, was ook bij hen al lang bekend.
‘Maar daar houden zij niet van!’ lacht ze, doelend op de mannen. Ze beklemtoont verschillende malen dat ze erg gelovig is. Voor haar is het ondenkbaar dat ze zonder geloof zou kunnen leven. Ik onderschat beslist de invloed van het katholieke geloof niet, maar hoe staat het met je geweten? Gewoon doen, want alle vrouwen deden het. Ook de pastoors moeten dit hebben geweten. Die hielden zich erbuiten, misschien uit mededogen.
Vuurwerk
Albertina’s alternatieven waren de minder vruchtbare periodes, zo kon ze het bij twee kinderen houden. Het is mij inmiddels wel duidelijk dat het Vaticaan van alles kan decreteren, maar deze vrouwen maken zelf wel uit of het op hun eigen leven van toepassing is.
‘Mijn moeder kreeg zes kinderen, maar drie stierven bij de bevalling of in de weken daarna. Iemand uit het dorp die alle bevallingen deed, kwam dat doen omdat ze daar goed in was. Een arts of officiële vroedvrouw hadden we hier niet. Mijn oudste broer ging dood toen er een kinkhoestepidemie was. We konden de medicijnen niet betalen. Dat gold voor bijna iedereen hier, ook operaties moest je zelf betalen. Mijn moeder vertelde me niets over vrouwendingen, het was alsof ze er zich tegenover mij voor schaamde. Maar als vrouwen bij elkaar zijn, praat je er toch over. Je weet dan dat het niet klopt als je vraagt hoe het komt dat iemand niet meer kinderen heeft, en dan als antwoord krijgt: ‘God geeft niet meer’.
Abortus
Op mijn vraag of er in het dorp ook abortus werd uitgevoerd blijft het lang stil. Haar antwoord klinkt wat ongemakkelijk. ‘Het kon, ja, als je het wilde. Maar niemand had het erover. Er werd achteraf wel veel gefluisterd. Ach, u weet hoe dat gaat.’
Dan vertelt ze giechelend de Portugese uitdrukking van ‘voor het zingen de kerk uit’. Die luidt: ‘je geeft het feest binnen maar het vuurwerk is buiten. Maar zij willen het vuurwerk binnen!’ en ze moet hartelijk lachen.
Haar man heeft een jaar of vijftien gewerkt in de cementfabriek, een kilometer of zeven verderop. Hij fietste elke dag in weer en wind de heuvel af door het dal. Beneden aangekomen moest hij een riviertje oversteken. Er was toen nog geen brug, wat niet erg was in de zomer, dan was de bedding kurkdroog. Maar in de winter veranderde het riviertje in een wilde stroom, waar hij doorheen moest waden met z’n fiets op z’n schouders. ‘Zijn functie was hulp van de ovenbediener dus waren zijn kleren heel snel weer droog.’ Uiteindelijk ging het bedrijf failliet en iedereen werd ontslagen. Hij moest wel emigreren. Al die jaren kwam het bewerken van het land op haar neer, vertelt ze. Met een ploeg en die ene os die ze hadden ervoor en haar oudste dochter ernaast om het dier te leiden, werden zo de aardappelen gepoot. Ze gaat wat verzitten. In de paar uur dat we in de schaduw van de olijfbomen de middag doorbrengen, heeft ze nogal wat intimiteiten met me gedeeld. Het wordt frisser en de stenen waar we op zitten zijn niet erg comfortabel. ‘We stappen op, de beesten raken toch nooit uitgegeten!’ Als de geit haar ziet opstaan, komt ze zelf ook snel overeind en gaat in kalme pas in de richting van de weg. De schapen houden op met grazen en volgen de geit in een draf. Ze duwt me de stok in m’n hand. ‘Probeer maar eens, ze gaan meteen mee.’ Ik pak ‘m en de geit staat meteen onbeweeglijk. Ik doe een stap, de geit ook. ‘Klak klak’. De schapen komen inderdaad achter haar aan. Ik loop verder, de geit komt meteen mee met de rest in haar kielzog. Dat gaat dus heel gemakkelijk in dit kalme sukkeldrafje.
Als we de kruising naar huis naderen geef ik haar de stok terug. Ze bestuurt de kudde van twintig dieren met veel tonggeklak zodat ze niet afdwalen naar de jonge aanplant op de maisvelden. We zijn nog steeds in druk gesprek en dat merken de dieren heel goed. Als we even niet opletten, springt er eentje over een laag muurtje naar een veldje waar het gras hoog en groen is. In een oogwenk is de hele kudde daar aan het grazen. Dan neemt Albertina het heft in handen en drijft haar dieren terug de weg op. Als vriendinnen nemen we afscheid en ik sla het pad af naar huis. Zij neemt het pad naar hun schapenschuur.
Wanneer ik omkijk zie ik haar weer naast de kudde lopen. Peinzend blijf ik haar nakijken. Haar vertrouwelijke ontboezemingen hebben me het gevoel gegeven dat ik er in dit dorp bij hoor. Deze vrouwen hoefden van niemand steun te verwachten en zochten daarom steun bij elkaar. Ook al waren ze analfabeet, ze lieten zich niet de wet voorschrijven.
Dan vraag ik mij af: waarom durven vrouwen in het ene katholieke land wel ‘baas in eigen buik’ te hanteren en in andere landen niet? Het voorbeeld van Ierland of Nederland van voor de Tweede Wereldoorlog is me bijgebleven. Daar volgden ze gehoorzaam het door de kerk aangegeven gebod en baren aan de lopende band, alsof dat te midden van armoede de normaalste zaak ter wereld is.
Internet
Lokale zaken uitspitten is mijn nieuwe hobby geworden. Het geeft een antwoord waarom dingen zo zijn. Veel info ontdekte ik op een website die door een pastoor in onze parochie werd bijgehouden. Deze site gaat over de geschiedenis van onze freguesia en over de contacten met kerkgenoten in São Paulo, Brazilië, waar veel familieleden naartoe emigreerden. Op die website houdt men elkaar op de hoogte. Ons dorp is dus helemaal geen ‘vergeten hoek op de kaart’ zoals mijn overbuurvrouw graag beweert. Wel moet je even doorploegen.
Op die site staan teksten, geschreven door verschillende lokale geschiedkundigen. Tot mijn verbazing staat de kleine gemeenschap van de freguesia da Lagarteira (waar ons gehucht onder valt) als onderdeel van de gemeente Ansião al vermeld in de Foral de Penela (documenten uit 1137). Hierin gaf Dom Afonso Henriques, de eerste koning van Portugal, de gemeentegrenzen aan, want het huidige gebied van Lagarteira hoorde in die tijd bij de aangrenzende gemeente Penela.
Verder zie ik in de gegevens over onze freguesia, of kerkparochie wat het vroeger eigenlijk was, dat het parochieregister voor overlijden dateert uit 1599 en voor geboortes uit 1612. Dat kwam voort uit het Concilie van Trente (1545-1563) waar de geestelijken werd opgedragen de gegevens over doop, huwelijk en overlijden in de kerkregisters te boekstaven. Onze parochiekerk dateert uit begin 18e eeuw toen de registratie begon waarbij ook het aantal woningen of ‘fogos’ werd vermeld. Dat bedroeg in deze freguesia 190, net zoveel als tegenwoordig, alleen bestonden de families toen uit meer personen.
Verplicht en kosteloos
Toen de monarchie in 1910 werd opgeheven was bijna de hele bevolking nog analfabeet terwijl officieel het lager onderwijs al sinds 1891 bestond. Helaas ontwikkelde zich op dit gebied tijdens de monarchie weinig. Een van de verbeteringen van het nieuwe regime tijdens de Eerste Republiek (1910-1926) moest dus wel het onderwijs worden. De gemeentelijke hoofdstad Ansião kreeg als inspecteur Dr. Pereira Barata die hiervoor verantwoordelijk werd gesteld, ook voor de omliggende gemeenten. Vanaf dat moment hield deze Kring voor Onderwijsinspectie zich vooral bezig met het veiligstellen van verplicht en kosteloos lager onderwijs. Zodat alle kinderen het recht zouden hebben om – zoals door de republikeinen genoemd als fundamentele voorwaarde – ‘het burgerschap te kunnen uitoefenen’. Maar veel ouders met leerlingen in deze freguesia klaagden, zoals ook in omringende freguesias, over de schoolroosters, waarop inspecteur Barata prompt antwoord gaf: ‘De ouders hebben het recht bijeen te komen en naar het Parochiaal Kerkbestuur (in die tijd nog de naam van de Junta de Freguesia) te gaan opdat de tijden worden aangepast. In Lagarteira zijn de lessen van zeven tot twaalf uur, in andere plaatsen is er een zomer- en een winterschema.’
Uit onderzoek in 1911 bleek dat er in Lagarteira op een totale bevolking van 705 inwoners nog steeds 627 analfabeet waren. Waarvan bijna 97% vrouwen. Er kwam een lichte verbetering in, maar in 1930 kon op een totale bevolking van 778 inwoners nog steeds 571 analfabeten worden geteld.
Een school voor jongens
Ruim 87% van de vrouwen kon niet lezen of schrijven. Logisch, want er bleek in deze freguesia alleen maar een jongensschool te bestaan. Vaak was een pastoor ook de enige leraar in deze kleinste en armste parochie van de gemeente. Het grote voordeel was wel dat priesters of pastoors zich beslist niet tegen het nieuwe regime keerden. Integendeel, zij bleken voorstanders van de republiek, hoewel iedereen wist dat de republikeinen tegen de belangen van de katholieke kerk ingingen. In tegenstelling tot de rest van het land stelde de meerderheid van de clerus in Ansião zich gunstig op tegenover de republiek.
Pas in 1918, na de eerste wereldoorlog, kwam een lekenonderwijzer les geven. De belangrijkste taken in deze periode bestonden uit verlenen van onderwijs en verbeteren van de wegen die de plaatsjes met elkaar verbonden. Die wegen waren erbarmelijk en in de winter totaal onbegaanbaar. Dit bleek zolang de Eerste Republiek duurde een steeds terugkerende zorg van de opeenvolgende gemeentebesturen te zijn.
Salazar en de strijd tegen het analfabetisme
Dan is er Salazar die van 1932 – 1968 de strijd tegen het analfabetisme aangaat. Met extra geld verbetert zijn regime het schoolsysteem. Zo laat hij overal de bekende dorpsbasisschooltjes bouwen voor kinderen vanaf vier jaar.
Albertina heeft slechts vier jaar op school gezeten net als Adelaide en zovele ouderen in ons dorp. Ook haar oudste dochter kwam niet verder. Haar andere dochter deed daarna wel de ciclo (voor kinderen van 10 tot 12 jaar als voorbereiding op de middelbare school). Het gebouwtje van de basisschool staat er nog wel, maar is verkocht aan de politieagent om het later voor zijn dochter op te knappen. Zij zit nu nog op de ciclo. Het is identiek aan alle dorpsschooltjes in heel Portugal. Adelaide herinnert zich die tijd nog levendig. ‘Ik wilde helemaal niet naar school want de juf sloeg ons. Maar als ik niet naar school ging kreeg ik slaag van m’n moeder en dat was nog erger!’ Alle leerlingen van het dorp werden ondergebracht in dit schooltje met twee klaslokalen. Nu moeten de kinderen uit het dorp lopen naar de halte van de gemeentebus die hen naar de nieuwgebouwde school in de gemeentehoofdstad brengt.
Bron van vooruitgang
Albertina weet nog dat in 1964 de eerste radio ons dorp in kwam. ‘Die werkte op batterijen. Op zondagmiddag mocht iedereen komen luisteren naar muziek, sport- en nieuwsberichten!’ Die bakelieten radio moet een geweldige gebeurtenis zijn geweest. Albertina beaamt: ‘Veel vertier was er niet, je moest het zelf maken.’
Elektriciteit
Het fenomeen elektriciteit bereikte de huizen in Lagarteira pas op 21 september 1968, hoewel het licht al negen maanden eerder klaar was om definitief te worden aangestoken. Dertig jaar later dan in de gemeentehoofdstad Ansião. En dat was de een na laatste stad van het district Leiria die werd voorzien van elektriciteit! Salazar moest door ziekte verstek laten gaan bij de gebruikelijke feestelijke opening van wat werd genoemd de ‘Bron van Vooruitgang’. Er werd voor hem een mis opgedragen in de kerk van Lagarteira om hem beterschap te wensen … Stromend water in huis liet nog langer op zich wachten.
Stromend water
Adelaide weet me te vertellen dat in haar jeugd door de gemeente buiten het dorp een enorme kuil werd aangelegd om het regenwater op te vangen. ‘Dat diende als publieke wasplaats, voordat er een waterleiding in de huizen kwam.’ Tegenwoordig regelt de Junta de Freguesia vrijwilligers die jaarlijks de rand calçadas langs de huizen onkruidvrij houden. Zo’n rij steentjes langs je huis kun je aanvragen, werd ons verteld. Daar stapten we op af, ook namens de overburen. Helaas kwam er een voor de hand liggend antwoord: ‘Het budget is op.’
De politiek
Het verhaal ging dat je op de regerende partij moest stemmen, dan kreeg je zo’n randje wel. Wij stemmen niet, de overburen wel en ook nog op de regerende partij en helaas kregen ook zij niets voor elkaar.
In een regionale krant las ik over de prijsuitreiking aan de nabijgelegen gemeente Penela en bekroop me enig chauvinisme. Zij kregen de onderscheiding van een comité dat jaarlijks EU-gebieden erkent die een buitengewone, vernieuwende, bedrijfspolitieke strategie kunnen aantonen. Regio’s en gemeenten presenteren kandidaten die gedetailleerd uitleggen hoe ze vooral nieuwe bedrijven denken te trekken naar dunbevolkte gebieden. De burgemeester, van dezelfde partij als de onze, ging naar Brussel om de prijs in ontvangst te nemen en te zeggen: ‘Er is nog veel te doen!’ Meer samenwerking ligt dan voor de hand. Toch?
Rob Verhoef zegt
Wat een geweldig verhaal,gelardeerd met mooie foto’s,dank je wel.
Dirk Vandeweghe zegt
Zeer mooi artikel. Je voelt ‘ de sfeer’ van het dorp traag ademen tussen en doorheen de woorden.
robert hopman zegt
Bem escrito, era nesta maneira nas aldeias . Triste mas antigamente não foi diferente. O José Rentes de Carvalho escrive também sobre a vida na aldeia dele nesta altura. Muito divertido também!
Bert zegt
Vanaf het begin, Josephine, nam je mij mee door jouw Aldeia en werd ik voorgesteld aan een aantal markante bewoners, meest vrouwen, waarbij middels gesprekken wetenswaardigheden en intimiteiten ontbloot werden. Het leven zoals ik mij nog herinner uit 1984 toen ik hier als estrangeiro van noord naar zuid door Portugal trok.
Toen al worstelde ik met de charme van het pure leven, gezien vanuit mijn noordwestelijke ogen, en op diverse plaatsen het gebrek aan basale voorzieningen die het leven zoveel zwaarder maakten dan de wereld waarin ik was opgegroeid.
Een lekker vlot geschreven essay, waarbij een persoonlijke visie wat op de achtergrond blijft, om de lezer ruimte te geven tot eigen reflectie.
Dank je wel.
Josephine Eijnthoven zegt
De dorpsschooltjes waren bestemd voor kinderen van 6 tot 10 jaar.
Frieda zegt
Al mijn mooie herinneringen aan dit authentieke stukje Portugal komen weer boven. Dank je wel Jos.
Dai Briggs zegt
Wat een prachtige omschrijving van het leven van velen in Portugal. Iets wat menig Nederlander, jong en oud zich niet kan voorstellen. En wat luxe is t dan om de taal te spreken. Binnengelaten te worden in de wereld van, en te leren van deze hardwerkende vaak optimistische en humoristische dames op leeftijd. Toevallig heb ik vorige week bij n bezoek aan Marvão een soortgelijk gesprek gehad met een ongelofelijke hardwerkende praatgrage vrouw van 68, met een lengte van 1m 50. Zij vertelde mij over haar leven als jong meisje. En ik realiseerde me weer in wat n bevoorrechte positie ik heb geleefd, en nog steeds leef, als vrouw opgegroeid in de jaren 60 in Nederland. En aan de andere kant realiseerde ik me ook weer zo goed hoe t mij/ ons ontbreekt aan van alles.
Kortom een fijn moment om weer even stil te staan bij t leven, mijn leven en de toekomst.
Dank!
Hanneke Rijkelijkhuizen zegt
prachtig geschreven, heel interessant artikel. dank je wel
Maria VanBeelen zegt
Bedankt Jos. Ik kan horen dat Portugal nog steeds dicht aan je hart ligt. Veel van je verhaal doet mij denken aan Mexico waar mijn schoondochter vandaan komt. Ook daar is veel traditie, of het nu social getint is of geloofs getint. Veel blijft vast zitten en vooruitgang is slow. Net als in Portugal.
Jo zegt
Geweldig (geschreven), een lust om te lezen. En helemaal eens met wat Dai hierboven al schreef. Ook ik heb die ervaring (en dat inzicht) inmiddels.
Tony Briggs zegt
hoi Jos, wat een zeer plotseling en totaal wonderlijke samenloop van toevalligheden dat ik je nu schrijven kan!
Ja, Dai Briggs is mijn dochter, en ik ben je ex-collega van KLM Communications.
Prachtig verhaal over je dorp in Portugal!
Josephine zegt
Dank voor je compliment en wat ontzettend leuk, deze ontmoeting via je dochter!
Hopelijk gaat het heel goed met je, ik feliciteer je alvast met je verjaardag en nog vele jaren erbij!
Isabelle Desmet zegt
Boeiend verhaal over een land met hardwerkende, vriendelijke mensen, altijd behulpzaam.
Nog steeds zijn er ginds oudere mensen analfabeet, maar ook in België is in de generatie van de jaren 40 nog een deel mensen die minder goed kunnen schrijven/lezen doordat ze moesten helpen in het huishouden of in de landbouw ipv naar school te mogen. Op enkele jaren hebben we gelukkig wel een vooruitgang geboekt op dat vlak.
Peter zegt
Een prachtig mooi verhaal. Geweldig opgetekend.
Daarom ben ik nu “geabonneerd” op Porugalportal.
Dank!
Frits Tegel zegt
Interessant en leuk om te lezen
Sjuul zegt
Prachtig verhaal, over het leven in een afgelegen dorp, in Portugal.
Zoals er nog vele dorpen zijn. met nog maar een handjevol bewoners.