Omstreeks 1600 waren de Portugezen oppermachtig in diverse delen van de wereld en dat was een doorn in het oog van de Staten-Generaal van de zich net onafhankelijk verklaarde Republiek der Nederlanden. Met name de invloed van de Portugezen in de provincie Bantam, het meest westelijke deel van Java, lag de Staten-Generaal niet lekker.
Admiraal Wolfert Harmenz vertrok op 23 april 1601 van Texel met een vloot van vijf schepen naar Bantam om de Portugezen te verjagen. Dat was behoorlijk overmoedig, want de Portugezen waren daar ruim vertegenwoordigd. De Zeeslag bij Bantam vond plaats op 27 december 1601 in de Baai van Bantam. De Portugese vloot onder leiding van Andrea Furtado de Mendoza werd tot de aftocht gedwongen. Nederland maakte drie schepen buit op een grote Portugese overmacht van acht galjoenen en diversen kleinere schepen. Mooi, maar niet om ons over op de borst te kloppen, ook al leken de bewoners van Bantam zeer tevreden over het vertrek van de Portugezen. Maar over deze zeeslag wil ik het niet hebben, wel over de reis ernaartoe.
Pedro Mascarenhas
De reis naar Indonesië ging vanwege de lange duur en het ontbreken van vers voedsel met veel ziektes gepaard. Scheurbuik was de belangrijkste, veroorzaakt door gebrek aan vitamine C. Het veroorzaakte bloedingen, waardoor de zeelui de kooi niet uit konden komen. Ook op de vloot van Wolfhart Harmansen was er veel ziekte en gebrek aan vers fruit. Nu lag er op de route van Zuid-Afrika naar Indonesië een aantal eilandjes, Réunion, Mauritius en Rodrigues. Deze eilandjes werden ontdekt door de Portugees Pedro Mascarenhas. De Portugezen vestigden zich niet op deze eilandjes en gebruikten ze alleen bij hoge uitzondering als tussenstop naar Zuid- en Oost-Azië. Nog steeds heet de archipel van deze eilandjes Ilhas Mascarenhas.
In 1498 had Vasco da Gama, de grote Portugese ontdekker namelijk Mozambique ontdekt als onderbreking en voor verse voorraad op weg naar India. In 1505 kwamen de eerste militaire posten. De Portugezen raakten al gauw geïnteresseerd in het goud en ivoor uit het binnenland van Mozambique. Niet lang daarna kwamen er kleine handelsposten met een militair garnizoen in Sena, Tete en Quelimane.
Mauritius, dat door de Portugezen Cisne (zwaan) werd genoemd, verdween uit de belangstelling, want Mozambique lag veel gunstiger voor de Portugese doelen.
In 1598 begon Wybrand van Warwijck het eilandje te koloniseren en herdoopte het tot Mauritius, naar Maurits, de latere Prins van Oranje.
De dodo
Op dat eiland, iets groter dan de provincie Utrecht, ontdekten de Nederlanders de dodo. De dodo was een gedrongen vogel met kleine vleugels die niet meer geschikt waren om mee te vliegen. De dodo kon zich alleen lopend verplaatsen. De dodo was echter geen loopvogel maar een lid van de duivenfamilie. De lichaamskleur was grijs tot bruingrijs, de buikzijde en de vleugels waren lichter van kleur. Het dier was ongeveer een meter hoog en viel op door de lange, naar onderen gekromde snavel. Met de snavel werd het voedsel, dat bestond uit zaden en vruchten, verkleind. Daarnaast kon de dodo met zijn grote snavel venijnig van zich afbijten. Door het gebrek aan natuurlijke vijanden hoefden dodo’s niet meer weg te vliegen en uiteindelijk konden ze niet meer vliegen en daarom werden ze ‘Portugese pinguïns’ genoemd. Later kregen ze ook wel namen als ‘walgvogels’ en ‘kermisganzen’.
Ze waren eenvoudig te vangen en verdwenen al snel in pan en maag. Ze waren nog smakelijk ook. Hoewel de naam walgvogel me over de eetbaarheid een dubbel gevoel geeft, bovendien stond in een scheepsjournaal van die tijd de aantekening: ‘Dese voghels noemden wy Walchvoghels, eensdeels om dat, alhoewel sy langh soden*, seer tay om eeten waren, doch de maghe met de borst was seer goet, ten anderen uyt oorsaken dat wy de menichte vande Tortelduyfkens conden becomen, de welcke ons vry wat lieffelicker van smaeck waren (…)‘ (*soden = verleden tijd van sieden, ofwel koken)
Op 12 augustus 1601 stond in het scheepsjournaal van Wolfert Harmensz dat de bemanning last kreeg van scheurbuik en dat het besluit werd genomen om via Mauritius te varen. Het duurde nog tot 1 september 1601 voordat er feitelijke zeilinstructies naar Mauritius klaarlagen en op 20 september 1601 werd eerst het eilandje Rodrigues verkend, alvorens door te varen naar Mauritius. Wel een beetje vreemd misschien, als we bedenken dat Rodrigues al 585 kilometer dichter bij Indië lag en de vloot in feite terug moest varen. Maar Mauritius was, sinds Wybrand van Warwijck het drie jaar daarvoor koloniseerde, een door Nederlanders bewoond eiland. Vandaar. Op 18 oktober 1601 bleken alle zieken te zijn genezen en kon de reis twee dagen later worden vervolgd. Natuurlijk had er weer een slachting plaatsgevonden onder de dodo’s en bij de reis van Wolfert Harmensz waren er extra manschappen, omdat er gevochten moest worden in de Oost en er dus ook nog extra veel dodo’s sneuvelden.
De dodo’s hadden ook nog de pech dat ze voor elkaar opkwamen en niet alleen voor hun jongen. Als er één werd belaagd en begon te gillen kwam er een groep dodo’s aangerend om te helpen. Dappere dodo’s.
Mede door dit sociale gedrag is de uitroeiing van de dodo snel gegaan. Je hoefde er maar één te vangen als je er een stuk of wat nodig had. Ook al waren ze niet erg lekker, het was vers vlees en de dodo’s werden gegeten, totdat ze op waren.
In 1662 leed de Hollander Volkert Evertsz schipbreuk, waarna hij met zijn bemanning aanspoelde op Mauritius. Het eiland had enkele decennia dienstgedaan als Hollandse kolonie en als bevoorradingsstation op weg naar de Oost, maar het was sinds een paar jaar verlaten. De uitgehongerde schipbreukelingen stroopten het eiland af, maar konden niets van hun gading vinden. Zelfs geen dodo, waarvan het vlees al vele schippersmagen had gevuld. Maar op een eilandje voor de kust, zo dichtbij dat Evertsz en zijn mannen er bij eb heen konden waden, daar liepen nog enkele dodo’s. Ze werden aan het spit geregen. Het trieste, maar absolute einde van de dodo, want ze kwamen alleen op Mauritius voor.
In het tijdsbestek van één mensenleven zijn de dodo’s uitgeroeid. Ze dienden als vers vlees, terwijl hun eieren werden opgegeten door de varkens die de Portugezen er hadden gebracht en de apen die door de Nederlanders op het eiland werden achtergelaten. Door deze eierroof was er van enig nageslacht geen sprake.
De wereld wordt een stuk armer zonder de diversiteit van flora en fauna. Een verarming die ruim drie eeuwen geleden begon. Niemand zal ooit nog weten hoe het lied van de dodo klonk, omdat destijds geen Portugees of Hollander zich de moeite getroost heeft de bossen van Mauritius in te trekken om te gaan luisteren. Dat het ernstig is dat een diersoort door de mens verdwijnt lijdt geen twijfel.
Het verdwijnen van de dodo is daarom een feit om nog steeds chagrijnig over te zijn.
Meer weten over de dodo? Klik hier.
Geef een reactie