Zambujeira do Mar 1996.
‘Koekoe’ roept Maria Nácia en haar hoofd met het eeuwige petje verschijnt om de hoek van de deur van mijn eenkamerhuisje. ‘Dormioca!’, slaapmuts, grijnst ze.
‘O nee, asjeblief’ mompel ik in mijn eigen taal en ik moet er niet uitnodigend uitzien met mijn chagrijnige kop, maar dat mag de pret niet drukken.
‘Kom, António gaat een gans slachten.’ O ja, vandaag wordt er gegeten bij de buren en op het menu staat gans, scharrelgans, dat spreekt vanzelf.
Het is acht uur, zie ik op mijn wekkertje. De korte kogelronde verschijning in de deuropening wordt omkranst door een witte nevel. Ochtendmist.
‘Ik sliep nog’ zeg ik, in het Portugees nu. Ze laat zich zakken op mijn enige stoel.
‘Maria Nácia, laat me nog even alleen, wil je?’
Giechelend van verlegenheid verlaat ze het pand. Tegen beter weten in leg ik mijn hoofd op het kussen en trek de dekens om mijn schouders.
De voorbereidingen voor het middagmaal zijn in volle gang. De katrol van de waterput moet nodig wat olie. En voorts lijkt het eerder te gaan om het project van een bouwvakker dan om een kookpartij. Hamer, zaag en tenslotte een gierend geschuur. Het gereedschap voor de slacht wordt kennelijk ter plekke vervaardigd.
Ik drink thee en verricht mijn overige ochtendrituelen. Nog even moet ik niet denken aan ‘gans met rijst’. Maar de voorbereidingen zullen nog wel enige tijd in beslag nemen.
Als ik eindelijk het inmiddels verblindende ochtendlicht instap, staat António in alle rust te plukken aan iets wat al heel veel lijkt op een diepvrieskip.
‘Ik heb nog nooit gans gegeten’ zeg ik, terwijl ik me afvraag of dat waar is.
‘Dan zul je straks eens wat beleven! Trouwens dit is geen gans.’
Verbaasd kijk ik hem aan.
‘Dit is gansá!’ zegt hij en zijn pretoogjes stralen in zijn oude mannensnoet.
Als ik een kwartier later terugkom van de waterput, levert hij het bewijs.
‘Ze zat vol eieren’ zegt hij en toont me een schaal met naast twee perfecte levers – ganzelever, maken ze daar in Frankrijk niet zo’n ophef van? – een paar glanzend rode bollen en een heleboel ‘knikkertjes’.
‘Grote’ zeg ik bewonderend en begin meteen te twijfelen. Die grote, dat zullen toch niet de eierstokken zijn? António doet opnieuw een greep in het inwendige.
‘Dit is het hart.’
Heeft hij nu even medelijden met het leven waaraan hij zojuist een einde heeft gemaakt? Trekt er niet een schaduw over dat vastberaden gezicht?
Buurvrouw is inmiddels naar buiten gekomen. Wat is er aan de hand? Waar is dat schalkse gezicht, die goedlachse vrouw gebleven?
‘Ai’ klaagt ze, ‘mijn ogen, ik kan dit soort dingen niet meer’ en trefzeker pakt ze het beest bij zijn poten op het moment dat António zijn mes trekt.
Niets herinnert aan het vrolijke vrouwmens met wie ik regelmatig in een deuk lig. Ik kan haar wel slaan! Maar ik neem een voorbeeld aan António die stelselmatig haar klachten negeert.
‘Nog even en ze kan de pan in.’ Hij maakt een hoofdbeweging in de richting van het houtvuur waarop al een zwartgeblakerde pan water staat te koken.
Als ik wegslenter met mijn emmer voel ik me een verraadster. Natuurlijk begrijp ik haar wel, mijn buurvrouw. Herhaaldelijk verzekert ze me dat ze geluk heeft gehad. Háár António heeft altijd hard gewerkt, ze heeft nooit honger hoeven lijden. En hij heeft haar nog nooit met een vinger aangeraakt. Met haar vlakke hand zwaait ze diagonaal van haar rechterschouder naar haar linkerlies, het gebaar voor een aframmeling, weet ik intussen.
Maar, zo denk ik, wel mompelt hij je voortdurend in alle beminnelijkheid zijn bevelen toe. ‘Een mes, Maria. Een schaal. Heb je al water gehaald. Geef de buurvrouw (en dat ben ik) eens een half dozijn eieren, wat wortelen, uien.’
Van nee zeggen heeft ze nooit gehoord. Dat hij al zijn vrije uren doorbrengt met zijn vrienden in de kroegen van het dorp, het is geen onderwerp van gesprek. Maar wanneer hij diep in de nacht vals zingend thuiskomt, durft zij eindelijk te gaan slapen.
Ik pieker nog steeds wanneer ik terugkom van de gemeenschappelijke waslijn. Onder het keukenraam van de buren ben ik toe aan een voorlopige conclusie. Lijdelijk verzet, het moet haar enige uitlaatklep zijn.
‘Koekoe’ klinkt het vrolijk uit het keukenraam. ‘Echt wasweertje, hè?’ zegt mijn buurvrouw, als ik naderbij kom. ‘António, de schat, hij is naar het dorp om brood te halen. En olijfolie, die was bijna op.’
Schaterend probeert ze antwoord te geven op mijn vraag wat ‘uitspoelen’ is in het Portugees. Zoals altijd geniet ze van mijn onwetendheid.
‘Hoor, de gans staat op het vuur, in de snelkookpan. Dan is hij eerder gaar’ legt ze geduldig uit. Het gesis uit de pan heeft veel weg van een protesterende gans.
Wanneer ik enige uren later met beide schatten en hun zwager aan de keukentafel zit, is zij weer een en al ellende. Ze zucht en steunt en strompelt regelmatig naar de waterbak en bet haar ogen. ‘Mijn ogen helpen me niet’ zegt ze en niemand reageert.
António stapelt een enorme portie van het smakelijke maal op haar bord en zet het onder haar neus. Ze verorbert het al zuchtend en steunend tot de laatste hap. Waarop ze haar bord bijhoudt voor meer.
Met verwondering kijk ik naar de man die haar zo ’terroriseert’. Met zorg vist hij de lekkerste hapjes uit de pan en deponeert ze op de borden van zijn gasten. Hij trekt een nieuwe fles wijn open en staat erop zelf het restje van drie dagen terug op te drinken. Zijn gezicht straalt van goedmoedige pret als hij vertelt. Over andere eetfestijnen. Over vorige ganzen.
‘Deze gans is puur natuur!’ Wist ik dat de beste restaurants hier niet aan kunnen tippen? Zwager valt hem uitbundig bij. ‘Praat een beetje langzaam’ zegt mijn buurman, ‘dan verstaat zij je beter’.
Maria Nácia zwijgt. Met een zielig gezicht kluift ze het laatste botje af.
‘Maria, haal de meloen’ klinkt het en zij wordt weer zichtbaar. Strompelend begeeft ze zich naar het achterhuis.
Tenslotte verdwijnt de heer des huizes met zijn broer richting dorp. Voor koffie met een afzakkertje. Buurvrouw en ik doen samen de afwas. Zij is weer haar vrolijke versie en babbelt en lacht er lustig op los.
Gansa is nummer 5 van de verzameling contos. De overige afleveringen kun je hier lezen: contos
Hanneke Rijkelijkhuizen zegt
Weer een heel boeiend verhaal, Ellen! Ik heb de vorige over Maria Nácia en António ook weer met plezier gelezen. Ik hoop dat je gauw werd eens terug kunt komen.
Ellen zegt
Ja Hanneke, Maria Nácia en António inspireren me steeds meer, zij het nu heel anders dan toen…
Els zegt
O Ellen, wat een leuk beschreven stukje Portugese eigenheid! En niet alleen leuk, nee, in jouw levendige authentieke luchtige edoch rake vertelstijl at ik mee, rook ik de geuren, zag die mensen voor me en voelde mee met de gans… en met Maria Nácia…
Dank je!
Até o próximo conto!
Ellen zegt
O próximo conto já vem… 😉