In mijn prille Portugaljaren, tussen 1992 en 2002 schreef ik een aantal contos, verhalen, waarin de mensen figureren, die ik meemaakte. Veel ervan is echt gebeurd, de rest had zomaar kunnen gebeuren …
‘Anabela’ bijt het spits af.
Zambujeira do Mar 1993.
Ik zag haar in de pastelaria. Groot, struis, een woest hoofd vol zwart haar, viel ze naar binnen en commandeerde: koffie! Later hoorde ik dat ze de zigeunerin genoemd werd. En dat ze de zus was van Carlos, een van de dorpelingen die ik inmiddels van naam kende maar met wie ik nog nooit een woord gewisseld had. Maar dat was later.
Nu was ik alleen nog maar behoorlijk onder de indruk. Wie, in godsnaam, was dát? En wat deed dié in dit slaperige, door de wereld vergeten badplaatsje? Ze sloeg haar koffie in één keer achterover, smeet een paar munten op de toonbank en maakte dat ze wegkwam.
Omdat ik vlak bij de ingang zat, met mijn onafscheidelijke dagboek in de eerste zonnestralen, passeerde ze me rakelings. Ik wilde haar zwierige rok beetpakken. In plaats daarvan stak ik mijn voet uit en raakte lichtjes de stof aan. Voelde ze dat? Ze wierp me een korte neutrale blik toe. Weg was ze en ik stond op en hoorde hoe ik haar stem imiteerde toen ik een kop koffie bestelde.
Mijn dagboek had ik dichtgeslagen, want overal ter wereld lopen landgenoten rond. Ik maakte aanstalten om weer aan het schrijven te slaan en vroeg me af waarom ik haar niet achternaging en ik antwoordde met een reeks laffe smoesjes. Die loopt niet weg, straks, en waarom zou ik en bovendien had ik nou net Zé Pedro, met wie ik zo gelukkig was. Ik sloeg m’n dagboek open en las dat ik nog nooit een man had ontmoet die zó kon zoenen.
Precies op dat moment stapte mijn geliefde over de drempel. Zonder boe of bah, of ‘hallo’ desnoods, schoof hij bij me aan tafel en stak een sigaret op. Terwijl ik koffie voor hem bestelde, bedacht ik dat hij nooit geld had. Maar wel sigaretten, waarvan hij me er nog niet een had aangeboden. Mens, hou op, dacht ik en ik zei: ‘Zé Pedro, ken jij een grote vrouw, met zwart haar en een roodbonte rok’. Tot hier, wees ik op een van mijn kuiten. ‘Jong’ zei ik ook nog. Hij schokschouderde wat en ik wist niet of het nee was, of dat hij geen zin had in een gesprek, of in dít gesprek misschien? Of begreep hij gewoon mijn Engels niet? Als hij zó deed, kon ik hoog springen of laag en vele andere dingen, zoveel wist ik al, ik zou geen steek verder komen. Ik betaalde de consumpties en hield het voor gezien.
Nog geen tien meter was ik gevorderd of daar was ze weer, mijn vlam van het laatste uur en ik opende mijn mond om haar te groeten. Zij zag me niet en ik keek haar na. Ze schoot de pastelaria in en plofte neer bij Zé Pedro. Op míjn stoel. Meteen ontstond een geanimeerd gesprek, dat al gauw een discussie werd, nee, een gevecht. Op de automatische piloot was ik achter haar aan gegaan, maar ik strandde in de deuropening: als ik al van plan geweest was me bij hen aan te sluiten, dan moest ik wel tot inkeer komen. Hun radde Portugees denderde door het etablissement, al probeerden zij te fluisteren, dat zag ik wel. ‘Nee’, schreeuwde Zé Pedro ‘nee’. Hij zwaaide met z’n armen, hief z’n handen ten hemel en draaide zijn hoofd van haar af. Ik moest maken dat ik van m’n drempel afkwam, anders had ze me gevierendeeld, toen ze naar buiten stormde. Zij had tranen in haar ogen.
Ik keek haar na, ik keek naar Zé Pedro. ‘Anabela’ snauwde hij in mijn richting, alvorens hij verdween richting toilet. Ik moest gaan, dat wist ik. Mijn schouders begonnen al strak te trekken en mijn benen werden week. Naar zee jij, siste ik mezelf toe.
Om een uur of vier ben ik naar Zé Pedro’s huisje gegaan. Hij lag languit op zijn bed, pal achter de voordeur en luisterde naar de radio via zijn oormicrofoontjes. Ga zitten, gebaarde hij. En even later zei hij: ‘Er is thee’. Hij wees met één vinger naar het keukentje achterin en met zijn andere hand gooide hij me een pak biscuitjes toe. Hij zelf dronk nooit thee en at geen koekjes en daarom gaf ik hem voorzichtig een zoen. Bij het luisteren naar zijn krakerige radio werd hij nou eenmaal niet graag gestoord.
Ik zette net het kopje aan mijn lippen voor de eerste slok, toen er op de deur werd gebonsd. Op Zé Pedro’s ‘binnen’ maakte een nieuwe Anabela haar entree. Weliswaar in één beweging, maar toch kalm, ging ze bij Pedro op bed zitten. Het gesis en geknauw van die onbegrijpelijke taal begon weer. Zij smeekte, hij weigerde, dat zag een kind. In een poging niet op te gaan in de mist van een miskend bestaan, duwde ik Anabela een kop thee onder de neus.
Even was ze uit haar concentratie en ik zag hoe ze twee bruine knuisten er helemaal omheen vouwde. En toen keek ze me aan en zei: ‘Lekker’. In haar zwarte ogen stond verdriet en nog iets. Was dat paniek? Plotseling wilde ik dat Zé Pedro haar gaf waar zij zo om smeekte, al was ik er op dat moment van overtuigd dat het liefde was. Mijn liefde eigenlijk. Dat wil zeggen Zé Pedro’s liefde en die was van mij.
Terwijl ik mijn laatste slok thee nam, was het gesprek alweer in volle gang en voor ik de deur zachtjes achter me sloot, zag ik Anabela nippen aan haar kopje. Ik dacht aan de manier waarop ze haar koffie gedronken had, diezelfde ochtend. ‘Er is nog meer’ riep ik naar binnen, maar niemand die mij hoorde.
Opnieuw valt er een gat in die dag. Ben ik weer naar zee gegaan, of naar mijn eigen plek, een tentje op de plaatselijke camping? Ik heb die dag niet meer in mijn dagboek geschreven. Dat deed ik pas weer diep in de nacht bij het licht van mijn zaklantaarn.
Er staat daar dat de oude Chica, Zé Pedro’s buurvrouw, me aanklampte met een stroom van woorden, waar ik er niet een van verstond. Dat Zé Pedro me eerst niet wilde vertellen wat ze zei, maar me uiteindelijk toesnauwde, dat ze van de rotsen was gevallen, Anabela, en dat ze dood was. ‘Zelf gesprongen’ zei hij. ‘Hier vlakbij, iedereen kon het zien’. Eerst wist ik niets te zeggen. En toen heb ik gevraagd: waarom. En, wat ze eigenlijk gewild had, van hem.
Toen kroop hij weer heel ver van me weg, maar deze keer ging ik mee. Dat wil zeggen, ik ben ook op zijn bed gaan liggen, vlak naast hem en ik heb hem vastgehouden. Hij was zo stijf als een plank. Pas na een hele lange tijd fluisterde hij, maar ik verstond hem toch, dat ze drugs van hem wilde. Drugs. En hij zei dat ie ze haar niet wilde geven, omdat ze die dag recht uit de kliniek kwam. En toen zei hij dat ik weg moest gaan.
Ik heb lang zitten schrijven, daar in mijn tentje. Misschien was de batterij van mijn zaklantaarn bijna leeg, want de laatste regels zijn nauwelijks leesbaar. ‘Zé Pedro is een junk’ dat staat er en nog iets over de dood en dat je die niet voelen kunt. Maar dat ik mijn bestaan ineen voelde schrompelen tot het miserabele hoopje mens, dat ik ben.
Anabela is nummer 1 van de verzameling contos. De overige afleveringen kun je hier lezen: contos.
Hanneke Rijkelijkhuizen zegt
Hai Ellen! Ik ben heel blij dat we meer mogen lezen over Zé Pedro! Wat een drama! Je waarschuwt “veel had echt kunnen gebeuren” maar ik geloof elk woord!
Ook weer een prachtige illustratie van Ireen.
Ik kijk uit naar je volgende stukje.
Ellen zegt
Ha Hanneke, weer zo’n originele reactie van jou, die me aan het lachen maakt. ‘… maar ik geloof elk woord!’ 🙂
Josephine zegt
Een heftig verhaal over Anabela…. oei drugs ….. verwoestend voor mensenlevens ja..
Marieleen zegt
Bom dia Ellen. Ik heb ook genoten van het verhaal op deze zonnige lentedag. Groetjes vanuit Coimbra.
Marieleen
Ellen zegt
Wat bijzonder Marieleen: zonnige lentedag. Ik kom zojuist terug van een wandeling door de sneeuw…
Els zegt
Ha Ellen! Meeslepend is het waarmee je terugkomt…….wat een verhaal, pfoe! Kleine drama’s kunnen zich ook daar in Zambujeira afspelen! Een groot drama voor de hoofdrolspelers zelf….tjonge, dat zet jij hier wel even sappig en groots neer! Goed hoor! Dank je wel Ellen, dat we weer van jouw sprankelende vertelkunst kunnen genieten! Ik kijk uit naar meer …. ❤
leni zegt
dit is een bruisende en sprankelende stijl ! Knap stukje
leni zegt
… mijn dagboek had ik dichtgeslagen want overal ter wereld lopen landgenoten rond …
Deze zin begrijp ik niet. Kan je dat eens uitleggen Ellen, of iemand anders.
Ellen zegt
Hallo Leni, ik geef graag enige toelichting. Ik bedoel ermee te zeggen dat ik liever niet wil dat ‘men’ leest wat er in mijn dagboek staat. Is dat duidelijk genoeg?