Najaar 2019. Na een maandje Nederland zie ik op internet de aankondiging van een tentoonstelling: Território de Alqueva, in Museu da Luz, en ter plekke bezwijk ik voor het vooruitzicht van een Portugese nazomer.
Heb je het begin gemist? Lees eerst Aldeia da Luz (1) en Aldeia da Luz (2)
Ik haast mij direct na aankomst in Portugal voor de derde keer naar Museu da Luz waar ik verneem dat de beoogde tentoonstelling alweer vertrokken is. Er is wel een film achtergebleven over de ontwikkeling van het meer van Alqueva en omstreken. Die film ziet er gelikt uit en is een soort uitgewerkte reclamespot voor de ontwikkeling van de streek, netjes opgedeeld in landbouw, toerisme en natuur. Ik kan er weinig mee en om mijn bezoek toch enig nut te geven koop ik het boekje Aldeia da Luz, van Isabel Rodrigues, een nostalgische kennismaking met het oude Luz.
Aldeia da Luz valt onder de gemeente Mourão, samen met een derde dorp, Granja. Mourão zelf is een allervriendelijkste ‘vila’ met tussen de twee- en drieduizend inwoners. Het heeft een kalme uitstraling en ziet eruit of het niet erg aan de weg timmert. Het plaatselijke kasteel bijvoorbeeld, een imposant bouwwerk, schitterend gelegen bovendien, moet de handen doen jeuken van menig restaurateur en het met kennelijke zorg aangelegde rivierstrand is op deze prachtige najaarsdag uitgestorven.
Het rivierstrand
Net als ik denk dat er helemaal niemand is, komt een slaperige portier zijn loge uit en bevestigt dat deze plek slechts geschikt is voor dagjesmensen. Die voornamelijk wegblijven, ja, ook met dit prachtige weer. Nee, plannen voor een camping zijn er wel geweest maar ze zijn er niet doorgekomen.
De fietser in mij ziet hier een gat in de markt: een tocht rond het meer – m’n tenen jeuken – dan moet er wel een fietspad komen, met hier en daar een bruggetje, een pontje misschien? De bewaker schudt zijn wijze hoofd. Reken er maar niet op, lijkt hij te zeggen.
De bibliotheek
Ik ga op zoek naar de bibliotheek, misschien kom ik daar nog iets meer te weten over Aldeia da Luz en over het stuwmeer van Alqueva.
Het wegwijzerbeleid is moeilijk te doorgronden: in het centrum wijst, op een waaier van aanduidingen, ‘biblioteca’ naar rechts en ik rij een wirwar van straatjes door en vind geen nadere aanduiding. Moet ik naar rechts of toch naar links, of ben ik misschien al te ver doorgereden? De bewoners die ik aanspreek, weten van geen bibliotheek. Tot tenslotte een man en een vrouw elkaar weifelend aankijken en wijzen naar een oud schoolgebouw: zijn ze daar niet aan het rommelen de laatste tijd?
En inderdaad, ik betreed de hal van een oude school vol schots en scheve stapels boeken, waartussen een gangetje is vrijgelaten dat voert naar een klaslokaal met nog veel meer stapels boeken, op tafels en op stoelen en op de grond. Achter een volgestouwd bureau is een man zichtbaar, die met moeite zijn blik losmaakt van een computerscherm. Op mijn vraag naar informatie tast hij links en rechts zijn borst af en deelt me tenslotte vriendelijk mee dat hij helaas zijn bril vergeten is. En sorry voor de rommel, we zijn net verhuisd. Kunt u over een paar weken terugkomen?
Senhor Carlos
Op de camperplaats is een ‘regiment’ Fransen neergestreken, met als spil senhor Carlos, een flamboyante, wiltgelokte Portugees, die me vertelt dat hij sinds 40 jaar in Frankrijk woont. De laatste jaren komt hij hier, met zijn tweede vrouw, een Française en een aantal Franse landgenoten de winter doorbrengen. ‘Heerlijk rustig hier en gratis overnachten, licht hij toe. ‘Mijn vrouw is ziekelijk’ zegt hij en dat verklaart misschien waarom ik hen zo weinig samen zie. Carlos laat een aantal keren per dag zijn twee spierwitte schoothondjes uit en wandelt regelmatig, vergezeld van een of meer van zijn vrienden, naar het dorp voor een versnapering. Met trots laat hij weten dat hij vrijwel iedereen kent in het dorp: ‘hele lieve mensen!’
‘Hoe doe jij het met de elektriciteit’ vraag ik hem, geheel uit eigenbelang. Não há problema, verzekert hij me: hij heeft twee zonnepanelen op zijn camper en daar kan hij zich prima mee redden. Nee, hij moet geen gekke dingen doen, films streamen bijvoorbeeld is er niet bij, maar koken, verwarmen, verkoelen en zijn spulletjes opladen, não há problema. Ik leg hem mijn dringende behoefte aan een stopcontact voor en hij weet bijna zeker dat Sara, de presidente da freguesia dat in een wip voor me geregeld heeft. Sara is een ‘boa amiga’ van hem. Evenals Ermelinda van het café en wie eigenlijk niet, hij zal eens voor me informeren.
‘Het zou leuk zijn als jij ook hier zou blijven’ zegt hij hartelijk, ‘we vieren altijd oud en nieuw samen met de dorpsbewoners. Daar, in het pavilhão’.
Het pavilhão, de plaatselijke evenementenhal met sportaccomodatie, vormt de enige muur van de camperplaats en zie ik daar niet al een kabel uit het raam hangen? Stopcontactje eraan en pronto. Toch eens vragen.
Het heeft nog weken – met periodes van komen en gaan – geduurd voor ik het tenslotte voor elkaar had.
Alice
Op het eerste gezicht is zij gewoon een gezette, niet meer piepjonge, vrouw die in de hitte loopt te zeulen met een volle boodschappentas. Maar al snel warm ik mij voor de eerste keer aan de gloed van haar ernstige en nieuwsgierige zwarte kijkers. Zij spreekt mij aan als ik aanbel bij een van de huizen in de meest noordwestelijke straat van het dorp. Deze huizen staan met de kont naar buiten en als ik daar nou eens mijn stekker in een stopcontact zou kunnen steken. ‘Die mensen zijn in het buitenland’ zegt Alice, ‘we hebben al tijden niets van ze gehoord. Maar dat’, en ze wijst naar een huis wat verderop, ‘staat te koop’. Nee nee, zeg ik, ik zoek slechts een stopcontact. Daar moet ze om grinniken en ik bepleit mijn zaak. Gezien de 2 à 4 euro die een camping rekent voor een etmaal elektriciteit, laat ik haar weten 5 euro per dag te zullen bijdragen ‘aan de energierekening’.
Ik zie haar denken. ‘Och kom’ zegt ze, ‘ik woon ook aan deze kant, een beetje verderop’.
Even later zit ik in zo’n typisch Portugese eetkeuken, ondergebracht in een bijgebouwtje op de binnenplaats, en daar herken ik in de heer des huizes Geronimo, de stamgast-in-rolstoel van Ermelinda met wie ik al heel wat vriendelijke blikken gewisseld heb.
Het feit dat ik geen onbekende meer ben in dit dorp, – die buitenlandse op de fiets, aldus Alice – helpt misschien, want een half uur later al sta ik op mijn nieuwe plekje, achter het huis van Alice en Geronimo, met mijn stekker in het stopcontact van hun garage.
De zesde ochtend achter het huis van Alice word ik om 6 uur wakker in een witte waas. Een kat springt op het dak, een hond blaft. Ik moet er nodig uit maar het is zo lekker warm in mijn bedje. En koud en vochtig daarbuiten. Om met de kat in contact te treden tik ik tegen het dak, mijn vingers worden kletsnat van de condens. De winter dient zich aan.
Twijfel slaat toe. In hoeverre kan Alice mijn ingang tot het dorp zijn?
Zij leeft sterk in het nu. Omringd door haar innig geliefde huisdieren, verzorgt ze haar halfzijdig verlamde man en ook volwassen zoon Zé die ‘in de olijven’ werkt, woont nog thuis. Ze borduurt een volgend schilderij en ze praat over het weer, de dokter, haar hernia-operaties en ook het leed uit de media trekt zij zich aan. Er is momenteel sprake van ‘de baby-zonder-gezicht’ waar een paar dagen later ‘de baby uit de vuilcontainer’ bij komt. ‘Só desgraças’ verzucht zij. ‘Nee, dan Zwitserland.’
Als zij over Zwitserland praat, staat haar blik op oneindig. Staart zij naar de witbesneeuwde Alpentoppen? In Zwitserland heeft zij kennelijk haar beste jaren beleefd. Ik vermoed dat ik het ook daaraan te danken heb dat ik hier welkom ben. Estrangeiras onder elkaar.
Mijn nieuwsgierigheid naar de kwestie oud en nieuw dorp voelt enigszins ongepast. Wat had ik verwacht? Dat men hier dag en nacht luidruchtig zou treuren over hun verdronken dorp? Mijn steels gestelde vraagjes vinden mondjesmaat weerklank. ‘Ja, dit huis is hetzelfde als dat van vroeger en nee, het afscheid van het oude dorp heeft ze niet meegemaakt, ze kwam net terug uit Zwitserland bij de verhuizing.’ En of ik de douche niet wil gebruiken, de wasmachine, de magnetron, de koelkast. En zet die fiets ’s nachts toch op de binnenplaats. Ze noemt mij lachend ‘buurvrouw’ en is ruimhartig en gastvrij. Tegelijkertijd laat ze me mijn gang gaan en toont zich blij met m’n centjes. ‘Mulher’ zegt ze dan en ik begrijp dat dat zoiets betekent als ‘meisje toch’. Inburgeren heeft tijd nodig, houd ik mezelf voor. Beginnen er al niet mensen te groeten op straat?
En kijk, daar zegt Alice iets over het oude huis: ‘Lá’ zegt ze ‘hadden we een enorme keuken’ en ze schudt langzaam haar hoofd. ‘Deze hier hebben we zelf laten bouwen, drie keer zo groot als waar ze ons mee hebben opgezadeld: een miezerig keukentje, er zat niet eens een schoorsteen in.’ Met een zwierige armzwaai wijst ze naar de metersbrede schouw die om de genoeglijk knorrende houtkachel heen, met een sierlijke boog naar het dak reikt.
Bij een andere gelegenheid merkt ze op, out of the blue, ‘Mijn vader zat lá, op een van de laatste dagen voor de massale verhuizing, op zijn stoel en sprak: ‘Ik ga niet mee, ik blijf hier en verdwijn samen met mijn dorp’. ‘Ja, nee, hij heeft nog een poosje hier gewoond, hier bij ons in.’
‘Lá’ zo duidt niet alleen Alice het oude dorp aan. Ook Ermelinda neemt het in de mond, evenals Isabel Rodrigues in haar boekje Aldeia da Luz. Ik bedenk dat ‘lá’ zowel ‘daar’ als ’toen’ kan betekenen.
‘Daar en toen …’
Weer een andere keer herinnert Alice zich weemoedig glimlachend ‘de heerlijke tijd bij de gemeenschappelijke wasplaats in het oude dorp. Wat hebben wij vrouwen gelachen … en gezongen.’
Ik zie het premature bouwwerk voor me, waar ik regelmatig langs fiets, een dikke honderd meter buiten het dorp. Onder een afdak staan van die ouderwetse betonnen waskuipen rondom lange granietachtige tafels. Een wasplaats in aanbouw, meteen al een ruïne. In gedachten voeg ik de gemeenschappelijke wasplaats toe aan een lijstje dat zich vormt in mijn hoofd: ‘promessas não cumpridas’, niet vervulde beloften.
Een maand verblijf ik achter het huis van Alice, deze eerste keer, en ik ontwikkel al de routine van iemand die thuis is: met ochtend-, middag- en avondrituelen. En al op dag zeven schrijf ik opgetogen aan vriendin B:
‘Hier in Luz zijn ontwikkelingen gaande! Vrijdag ben ik op de verjaardagsthee geweest, van Alice en daar heb ik een aantal leuke jonge mensen ontmoet. Een van hen, Daniel, speelt accordeon en nodigde me uit komende week naar de repetitie te komen.’
De maquette
De repetitie vindt plaats in een grote loods alwaar de vader van Daniel werkt aan een maquette van ‘a antiga aldeia’. Die vader, Horácio, 65 is hij en fulltime toegewijd aan het levend houden van de herinneringen aan het oude dorp. Over drie jaar wil hij de maquette klaar hebben en zal deze dan schenken aan Museu da Luz. ‘Ik was barbier’ vertelt hij, met een glimlach in de verte starend, ‘en nu beheers ik alle ambachten’.
Dat is te zien in die schitterende werkplaats van hem met allerlei maquettes, van een heel dorp dus, maar ook van allerlei antieke werktuigen, die in het oude dorp nog gebruikt werden.
In de band speelt Horácio de boventoon en hij blijkt ieders leermeester te zijn.
Hij is betrokken geweest bij de transitie (van oud naar nieuw Luz) en dat vervult hem met trots. Stralend kijkt hij me aan. ‘Ik heb gestreden voor justiça, rechtvaardigheid, en ik heb er geen cent aan verdiend!’ Wat die rechtvaardigheid ook inhoudt, mij overtuigt hij zonder meer. De tranen schieten me erbij in de ogen, hetwelk mede kan worden toegeschreven aan enkele vroege wijntjes, haha.
‘En’ zo vertrouw ik vriendin B toe:
‘het was geweldig daar, wat een gastvrijheid. En de muziek natuurlijk, waar het allemaal om draaide die dag. Twee aan twee pakten de mannen hun prachtige instrument op en sloegen ze aan het spelen. Daniel, de jongeman die me had uitgenodigd, kreeg voortdurend liefdevolle aanwijzingen van de verder uitsluitend oude mannen. Nou ja, ze waren allemaal jonger dan ik :-).
De anderen intussen dronken een wijntje, peuzelden van de ham, de worst en de gebakken vogeltjes. Of ik weer een beetje in Zambujeira was … Natuurlijk moest ik ook blijven eten en werd mijn bord voortdurend bijgevuld met de lekkerste stukjes vis uit de caldeirada, die al de hele tijd zijn heerlijke geur verspreidde.’
Alice inmiddels bezorgt me een thuisgevoel door me alsmaar op de thee te vragen, op de koffie en of ik dit wil en of ik dat wil en als het te koud wordt, slaap je toch hierbinnen, plaats genoeg.
Over de gedwongen verhuizing praat ze weinig. Haar heimwee, haar saudade, is gericht op Zwitserland, waar ze jaren heeft gewoond en gewerkt. Het bedrijfsongeval waardoor haar man Geronimo invalide is geworden, viel zo ongeveer samen met de bouw van het nieuwe dorp en daarmede ook met hun repatriëring. Haar herinneringen aan antiga Luz gaan dan ook terug tot vóór haar verblijf in Zwitserland. Bovendien heeft zij haar handen meer dan vol aan haar man, die zich geduldig en over het algemeen blijmoedig laat verzorgen.
In dit huis vergt het heden alle krachten, alle energie en het verleden och, ‘fraai was het allemaal niet maar wat doe je eraan, gebeurd is gebeurd’.
En dan is het definitief winter. Ik struin op mijn fietsje de omgeving af en maak kennis met de straffe winterwind, voor mij een uitdaging, voor het dorp een plaag.
Hij giert door de strakke straatjes van het op een hoogvlakte gebouwde dorp en doet de weinige mensen die zich buiten wagen, wegduiken in hoge kragen, sjaals en capuchons. De schoorstenen roken verwoed en ook de houtkachel in de keuken van Alice snort op volle toeren. Al om 10 uur in de ochtend houdt Geronimo in zijn rolstoel de kachel brandend door er regelmatig een houtblok bij te leggen.
Alice intussen is in de weer met haar talloze klussen. Regelmatig hangen nieuwe rijen wasgoed te wapperen aan de lange waslijn op de binnenplaats, op het fornuis staan tegelijkertijd drie verschillende gerechten gaar te koken, koelkast en vrieskist puilen uit, haar borduurwerk groeit gestaag en Geronimo zit keurig verzorgd bij het vuur. Hoe ze het allemaal klaarspeelt …
Dan vindt ze een momentje om weg te zakken in haar luie stoel en haar lievelingen vliegen op haar af. Al aaiend en strelend en met hoogrode wangen prijst ze nog eens haar eetkeuken, ‘speciaal gebouwd door die lieve Horácio, die man kan alles. Hoe hij van een keukentje van niks deze heerlijke keuken heeft gemaakt, zó komen we wel de winter door’.
In mijn busje ondertussen blijkt de airco niet opgewassen tegen de noordoostenwind. Alice geeft me een dikke deken mee, maar het mag niet baten. Na enkele nachten spoken met dekens, dikke truien en de kachel, ga ik er vandoor. Op zoek naar warmere oorden.
Lees hier het vervolg: Aldeia da Luz (4, slot)
Ton Haak zegt
Helemaal heerlijk! Mooie observaties!
Ellen Damen zegt
glunder – glunder !
Brenda Aben zegt
Het beeld dat je van Aldeia schildert, biedt een rijke schakering aan kleuren en geuren. Belangrijker nog: je liefde voor de mensen, het dorp, het land zo persoonlijk opgetekend.
Obrigada amiga
Ellen Damen zegt
Ik kan mijn mailtje aan jou deels ook wel even hier afdrukken, niet dan?
Querida Brenda, leuk jou te zien onder Aldeia da Luz 3. Gezellig en zo’n mooi commentaar! Jij kent me (het beste) dus van jou trek ik me de reactie het meest aan 🙂
Hoe is het amiga? Lekker dat het het wat minder heet is…?
beijinhos
Ellen
Hanneke Rijkelijkhuizen zegt
Heel mooi wat je allemaal meemaakt! Ik kijk uit naar je volgende artikel!
Ellen Damen zegt
heb je al eens op mijn eigen website gekeken? Daar vertel ik een boel verhalen…
http://www.portell.nl
Ellen Damen zegt
komende week al volgt deel 4
Iepe Sijperda zegt
Heerlijk leesvoer, zo herkenbaar allemaal.
Ellen Damen zegt
Ha Iepe, hier ben je ook! Ik heb je juist via mijn blogpagina geantwoord…
gerard zegt
Altijd leuk om te lezen van hoe het daar gaat.
Ellen Damen zegt
Jij kent de plek dus Gerard?