Op het balkon van een vakantieappartement zit een vrouw te borduren bij het licht van een staande schemerlamp. Haar tijdelijke huiskamer zweeft in het duister van een Portugese oktoberavond. IJverig zoekt haar naald naar de volgende steek in de voorbedrukte voorstelling. Steekje na steekje bouwt ze de voorstelling op. Avond aan avond zit ze daar en borduurt. Het oorverdovende geluid van krekels lijkt haar niet te hinderen.
Overdag doet ze met haar man vakantiedingen. Ze zwemmen, zonnebaden en gaan uit eten. Vandaag hebben ze een overdekte markt bezocht in een naburige stad, de kramen waren overdadig gevuld met groenten en fruit. Oude vrouwen boden bij de ingangen vijgen en levende kippen aan.
Bij een viskraam heeft ze naar een krab staan kijken. Hij stond in een stalen bak tussen levenloze soortgenoten. Het dier wiegde op zijn poten, de scharen torste hij machteloos voor zich uit. Zijn ogen op steeltjes bewogen onrustig heen en weer. Het schelle zwembadgeluid van de markthal begeleidde het tafereel.
Die avond zit ze weer op het balkon. Het tafelkleed dat ze borduurt, is bestemd voor de kerstmaaltijd, nu alweer over twee maanden. Ze wil het deze vakantie afmaken, omdat ze er thuis de rust niet voor vindt.
Af en toe denkt ze aan de komende feestdagen. De kinderen thuis om de tafel, de gezelligheid van het samen koken en eten.
Haar zoon zit in de voorkamer te praten met haar man, over werk en andere zaken. ‘Kom toch jongens.’ Ze moeten nu echt aan tafel komen.
Geef een reactie