Een van de Italiaanse slachtoffers van het coronavirus was onlangs Vittorio Gregotti. Ik zou daar geen aandacht aan schenken als hij niet een van de grootste architecten van onze tijd was en als een van de hoogtepunten van zijn oeuvre niet het Centro Cultural de Belém (CCB) zou zijn.
Dit bouwwerk stond al een tijdje op mijn todo-list voor Portugal Portal om aandacht aan te besteden, want het is mijn favoriet onder de hedendaagse architectuur in Portugal. Ik kom er vaak voor de tentoonstellingen in het Museu Coleção Berardo en in de Garagem Sul en ik zou er als ik in Lissabon of directe omgeving woonde, veel en veel vaker komen ook voor de film- en toneelvoorstellingen, voor de muziek en de dans in de theaters, of voor bezoek aan workshops. Voor mij is Belém het allerbeste deel van het goede Lissabon.
Uitputtend
Maar eerst over Gregotti. Niemand, zo schreef een redacteur van een architectuurtijdschrift, sterft ooit te laat, maar Gregotti stierf op 93-jarige leeftijd te vroeg om sommige van zijn radicale ideeën tot uitvoer te kunnen brengen en bovendien te vroeg om tijdens de Architectuur Biennale 2020 van Venetië (intussen uitgesteld vanwege het virus dat ook hem doodde) gehuldigd te worden.
Hij was trouwens degene die architectuur aan de Venetiaanse kunstmanifestatie wist te verbinden. Dat was aan het eind van de jaren zeventig. Hij, met zijn bureau Gregotti Associati International, realiseerde in de zestig jaar van zijn carrière maar liefst 1200 gebouwde projecten over de hele wereld: het Olympisch stadion van Barcelona, het Europacup stadion in Genua, het Arcimboldi Opera Theater in Milaan, het Grand Théatre de Province, de universiteitscampus van Calabria, de nieuwe stad Pujiang bij Shanghai en de wijk Bicocca in Milaan. En dan nog tal van andere imposante kantoorgebouwen, woonwijken, culturele centra, en expositiehallen, tot en met het automuseum van de Ferrarifabrieken toe.
Ik had het letterlijk uitputtende genoegen zijn hele oeuvre te aanschouwen in Garagem Sul, een onderdeel van het CCB, oorspronkelijk een parkeergarage waar sinds enkele jaren met grote regelmaat tentoonstellingen en symposia worden georganiseerd over architectuur en stadsplanning. Zijn hele leven als innovatief architect en als verstandig denker over stedelijke omgeving, over de relatie tussen bebouwde omgeving en natuur alsmede tussen bouwwerken en de gebruiker/bewoner, werd er ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het CCB tentoongesteld: krabbels, schetsen, voorstellen en plannen, bouwtekeningen, maquettes, foto’s, film, video-interviews, plus beschrijvingen en overdrukken van architectuurpublicaties – alles bij elkaar meter na meter na meter de moeite van het goed bestuderen waard. Zijn hele oeuvre, dus ook zijn schetsen en ideeën en maquettes voor Belém, was er te zien. Ik wou dat ik kon terugkeren naar die tentoonstelling om nogmaals vermoeid te raken bij het zien van zoveel creatiefs, bijna allemaal mooi, mooi, mooi.
De nieuwbouw
Lissabon heeft natuurlijk meer te bieden dan Belém. Dat leert elk bezoek aan de stad, dat leert het lezen en bekijken van de juichende aanbevelingen komend van de toeristenindustrie. De stad scoort hoog in elke lijst van interessante wereldsteden, wie ook de samensteller moge zijn, al wordt er een hoop onzin verkondigd. De oppervlakkigheid van informatie is soms bar en boos, de clichés zijn niet van de lucht – maar het enthousiasme over de ligging aan de Tejo, over de rijke geschiedenis, de wijn, de fado … enfin, de ophef is best verdiend.
Ikzelf vind mij daar, op allerlei plekken in de stad, dik tevreden. Toch houdt Belém mijn voorkeur en niet enkel vanwege het CCB. Dáár, in die voorstad aan de westkant van de oude stad net voorbij de Ponte 25 de Abril, daar tussen de Tejo en het Bois de Boulogne van Lissabon, het Parque Florestal de Monsanto, is veel te beleven. Inclusief méér rust dan in de populairste delen van de oude stad en bovendien meer ruimtelijke en architectonische schoonheid dan in veel andere woon- en werkwijken van Lissabon.
Niet dat Belém geen toeristen trekt, maar de echte meute blijft er merendeels ver vandaan. Behalve in de zomermaanden en zeker als de Portugezen zelf op pad zijn ook in de weekends. Dat zijn voor mij de momenten om thuis te blijven. Dan zijn vooral de rijen wachtenden bij het oude Belém, met name de Mosteiro dos Jerónimos, “mijlenlang”.
Verder valt het er best mee. Er wordt langs de Tejo gewandeld, in de parken gezeten. Het monument voor de ontdekkingsreizen (Padrão dos Descobrimentos) en de toren van het vroegere fort aan de Tejo (Torre de Belém) zijn de aandachtstrekkers. De andere attracties dienen een veelal kleiner publiek of zelfs enkel de fijnproevers. Ik concentreer mij even op “de nieuwbouw” van Belém, ook al is die soms alweer 25 jaar oud.
Eerst de jongste nieuwbouw langs de Tejo. Daar vinden we MAAT, Museu de Arte, Arquitetura e Tecnologia. Een inititatief van het nationale elektriciteitsbedrijf EDP, die het liet bouwen naast hun vroegere elektriciteitscentrale aan de kade. Ik kende MAAT, geopend in 2017, van de foto’s en die hadden mij wild enthousiast gemaakt. Amanda Levete, een Engelse architect die eerder voor Richard Rogers werkte en ook tekende voor het binnenhof van het Victoria & Albert in Londen en voor de Britse ambassade in Bangkok, ontwierp het gebouw. “Organisch ontwerpen” staat in haar credo. MAAT is er een voorbeeld van. Sommigen noemen deze Kunsthalle “een lyrisch museum” en zien het gestrekte en lage gebouw als “een waar raam dat Lissabon verbindt met de wijde wereld.”
Mijn ervaring is dat de foto’s spannender zijn dan de werkelijkheid. Na helemaal warm te zijn gemaakt door alle beelden op het internet te bekijken, was het wandelen rond, op en in MAAT eigenlijk een teleurstelling. Ik snap al een tijdje dat camerabeelden de wereld mooier doen lijken dan ie is, maar toch … zo’n in wezen interessant ontwerp zou in levende lijve ook spannend moeten zijn.
Kaatsend zonlicht
Waar dat nu aan lag, mijn teleurstelling? Misschien is het de locatie, daar aan de wijde Tejo. De baai overweldigt zelfs een op zich overweldigend gebouw. Dat overwegende vroeg ik me af: dat magnifieke, indrukwekkende, iconische operagebouw aan, bijna in, de baai van Sydney, zou dat ook teleurstellen als ik daar stond? Ik ben nooit in Australië geweest, dus ik kan niet oordelen. Wie heeft daar een ter zake doende mening over?
Enfin, wat MAAT betreft: op zich zijn de vormen van het exterieur mooi en elegant; de zachte boog die het enorme dak maakt is indrukwekkend en het uitzicht van bovenop het bewandelbare dak over de stad en de rivier is de moeite waard. Het overhangende dak met z’n driedimensionale gecraqueleerde, geglazuurde tegels biedt schaduw aan rustende wandelaars en “bounces sunlight off the water and into the building,” althans dat is wat ik lees maar helaas niet zo sterk ervaar. Het dak is een “outdoor room” maar dan wel zo groot dat het nooit gezellig kan worden.
En binnen? Er is een interessante hal en er zijn ruimten die intrigerend in elkaar overvloeien. Naar mijn mening maakt het interieur de beloften van het exterieur echter niet waar. Een echte tegenvaller is de afwerking van het interieur. Ik ken gebouwen die decennia ouder zijn en meer ongeschonden kwaliteit laten zien dan MAAT. De ruimten an sich zijn niet slechter maar zeker niet beter dan in veel andere musea en halen het niet bij wat in Porto het Serralves, in Lissabon het Gulbenkian en in Belém zelf het Berardo te bieden hebben.
De tentoonstellingen (ik ga enkel af op wat ik zelf bezocht) maken niet altijd goed gebruik van de ruimten; ik zag teveel geestdodende leegte en dan ben ik er nog eentje die heus van minimale presentaties houd. Het programma dat MAAT biedt, is gevarieerd en ook de educatieve nevenactiviteiten klinken best interessant. Niettemin, ik kreeg niet het onmiddellijke gevoel van: daar moet ik snel weer op bezoek, daar word ik opgewonden of, daar voel ik mij thuis.
Machtige kracht
Ik werd aangenamer getroffen door “de buur” van MAAT, het gebouwencomplex, ook eigendom van EDP, dat vroeger Lissabons kolengestookte “power station” was. Solide vroeg-20ste-eeuwse architectuur, stijlvol uitgebreid tot in de jaren vijftig toe, onverwoestbaar aandoend, lekker dik in de bakstenen zittend. Niks modieus zoals zijn buur MAAT. Er wordt nog steeds gerenoveerd rond dat complex, dat een uitnodigende, de verschillende gebouwen verbindende tuin moet krijgen.
Binnen dit EDP-gebouw zijn ook exposities te vinden, van hedendaagse kunst (Fundação EDP bezit o.a. zo’n vierhonderd werken uit de Colecão Pedro Cabrito Reis) net zo goed als over onderwerpen die met de historie van de elektriciteitsvoorziening of van technologie in het algemeen te maken hebben.
Binnen vormen de gebouwen, althans die delen die ik kon zien, een indrukwekkend monument van vroegere techniek. Wat een installaties, wat een macht wordt daar blinkend en wel tentoongesteld – power station, krachtcentrale, het zijn woorden die voor het oog van de 21ste-eeuwse bezoeker waargemaakt worden. Het licht komt er mooi naar binnen; ook wat dat betreft overtreft het oude EDP-gebouw zijn buur MAAT, want van dat daar beloofde terugkaatsende zonlicht heb ik althans weinig ervaren. Ik geef toe dat ik er op een niet al te briljante dag was, maar dan nog …
Snel terug naar het CCB, waarvan ik niet moet nalaten te vermelden dat Gregotti voor het bijna 140.000 m2 grote en toch intimiteit biedende cultureel centrum nauw samenwerkte met de Portugese architect Manuel Salgado, ook geen kleintje in het vak. Het zo machtig ogende contemporaine complex (alweer een kwart eeuw oud) omvat theaters; zalen voor allerlei activiteiten, verscheidene restaurants en barretjes, een grote designwinkel, een binnenplaats met hedendaagse installaties en beelden – waar op elke eerste zondag van de maand een kunstmarkt wordt gehouden en werkelijk goede lokale designproducten, sieraden en dergelijke kunnen worden gevonden – en een kleine tuin met beeldhouwkunst.
Daar vind ik dus het Portugese museum van hedendaagse kunst waar ik de meest affiniteit mee heb: Museu Coleçao Berardo. En in de grote kelder van het centrum is het al genoemde Garagem Sul. Daar beneden worden interessantere architectuur- en ook techniektentoonstellingen, vaak van grote documentaire betekenis, georganiseeerd. Daarmee leert men, in mijn ogen althans, de curatoren van MAAT niet zelden een lesje (okay, ik geef toe dat die op een wat groter publiek mikken dan Garagem Sul).
Zopas was daar een tentoonstelling die de veranderende relatie tussen natuur plus milieu en architectuur aanpakte. Beeld en tekst van door de eeuwen heen, inclusief de huidige stand van zaken en de vooruitstrevendste eigentijdse visies. Veel kijk- en leeswerk, hoogst vermoeiend, hoogst verhelderend maar niet in één enkel bezoek te bevatten. Het deed mij verlangen dat er een dik boek van werd samengesteld, om thuis lekker lui mee onderuit te zitten.
Meesterlijke beheersing
Berardo heeft een magnifieke eigen collectie van 20ste- en 21ste-eeuwse kunst en doet wat dat betreft niet onder voor Gulbenkian en Serralves. Het museum toont (wisselende delen van) de collectie over twee verdiepingen: Kubisten, Dada, Constructivisten, De Stijl, Surrealisten, Informalisten, CoBrA, Abstracte Expressionisten, Op Art, Zero, Nouveau Réalistes, Minimalisten, Conceptualisten, Arte Povera, Nieuwe Wilden – iedereen is er en niet met hun slechtste werken.
En dan zijn er de tijdelijke tentoonstellingen met inbegrip van veel fotografie van wereldklasse. Ik noem een paar recente titels om een indruk te geven van de ruime blik die verschaft wordt: John Akomfrah, die met film en fotografie de verandering van de aarde liet zien; werk van Chinese en Portugese kunstenaars dat een relatie met “saudade” vertoont; ‘Quel Amour’, een verrassende blik op, inderdaad, “de liefde”, met werk van Paula Rego en Kiki Smith, Jan De Maesschalck en Abramović & Ulay, en anderen; foto’s bewerkt met gevarieerde techniek en teksten van Marcelo Brodsky, met de revoluties van de laat 20ste-eeuw als onderwerp: ‘The Fire of Ideas’ (inclusief Coimbra in 1969); ‘No Place Like Home’ van Duchamp tot ‘feminisme in de keuken’; en Portugese topkunst uit de Berardo-collectie zelf, getiteld ‘O Enigma’, met o.a. Rui Chafes, Ana Vieira, Pedro Palva en (een van mijn favorieten) Pedro Cabrita Reis. Het is slechts een greep, het programma is immer gevarieerd en dikwijls verrassend – en dat gaat maar door.
Het hele complex waarvan Berardo en Garagem Sul deel uitmaken, CCB, wordt niet alleen door mij maar door “echte kenners” van architectuur hooglijk gewaardeerd. Het wordt beschreven als “een van de belangrijkste expressies van hedendaagse bouwkunst gerealiseerd in een Europese stad. Het is een civiel monument, dat zich onderscheidt door een complex spectrum van gebruiksdoeleinden en het gearticuleerd spel met volumes en ruimten. Het is tegelijk een voorbeeld van heldere toepassing van theoretische uitgangspunten, van voorbeeldige design en meesterlijke beheersing van vormen en structuren.”
Het exterieur is zonder meer imposant; ik loop er graag omheen en doorheen, door de pleinen en doorgangen die waar ik ook kijk spannende gezichtspunten opleveren, tot aan de Tejo toe. De buitenkant, opgetrokken van massieve kalkzandsteenblokken (Abancado de Pêro Pinheiro met een rustieke “Gastejado”-finish) die in de nabijheid van Guarda werden “geoogst”, heeft voor mij iets weg van een tempel uit de Mayacultuur. Het complex is imposant, solide, sterk als een fort en tegelijk elegant, dankzij die magistrale afweging van volume en ruimte. Het doet nergens benauwend aan en niettegenstaande zijn maat is het nergens nietigmakend.
Ook de binnenruimten ervaar ik als weldoordacht om aan het doel te beantwoorden, niet om “zomaar” te imponeren, of om aan te geven dat de schepper nauwelijks in de gebruiker geïnteresseerd was. Gewoon een lekker gebouw, ook al maakt het diepe indruk. Onze vaderlandse architect Rem Koolhaas kan er wat van leren. Zijn hype levert mij te dikwijls lekkend beton en bedompte ruimten waar ik geen adem kan krijgen op.
Lucht happen
Voor wie na al die kunst en architectuur nodig lucht moet happen, is er daar in Belém een paradijs aan te treffen. Stappen van het CCB vandaan liggen groene parken en ietsje verderop is de Tejo met zijn wandelweg op de kade achter MAAT en EDP langs. De toren, het zeevaardersmonument, het rijtuigmuseum (met ook interessante architectuur), het museum van volkskunst, terrasjes (in het CCB zelf heeft een van de restaurants een hooggelegen terras dat uitzicht biedt op de rivier), het archeologiemuseum, het maritiem museum, het museum van Chinese kunst en nog zo het een en ander dat niet altijd met “hedendaags” van doen heeft.
Wie ietsje verder wil kijken dan de neus lang is, vindt hogerop in Belém een villawijk met soms mooie oude, soms spannende moderne, maar ook overdreven “pochende” architectuur van ambassades of diplomatenwoningen en niet te vergeten de veilig ommuurde behuizingen van al degenen die er met de gelden van de voormalige koloniën Angola of Mozambique vandoor gingen.
En dan is er in het oude stadsdeel de onvermijdelijke, wereldberoemde Pastéis de Belém voor wie graag in een eindeloze rij staat om iets te eten dat eigenlijk net zo goed smaakt als het op zo maar een straathoek in Portugal bemachtigd wordt.
Geef een reactie