Teruggekeerd na de seizoenswisseling. Het pad aflopend los ik hem in. Die belofte aan mijzelf. Het verschil met novemberweer dringt zich op. Vandaag is niet zomaar een dag.
Een echte seizoenstart zonder mysteries. Ach en dan die blauwe hemel. Soms volledig onbewolkt en het licht zo vlijmscherp. Langslopend voor het overvolle terras. Een penetrante geur hangt in de lucht.
Van gebakken ui en sigarettenrook. Uit de luidsprekers klinkt een oud nummer. Zestiger jaren, vorige eeuw. Van Woodstock-festival, hippietijdperk tot tegencultuur.
Terugblik
Donkerte daalt neer als een loodzware vuist. Dwaas om onder dit gesternte het pad af te lopen. Niet alleen heen, onder de toenemende duisternis.
Bovendien weer terug vanuit Praia do Barril. Maar dan in ’t pikkedonker. Van uitstel komt echt geen afstel, beloof ik mijzelf. Seizoenseinde, aan alles te merken.
Parkeren in een lege straat. Door bomen overschaduwd. Onder de vervagende kleuren van het novemberlicht. De lucht doordrenkt met geuren van kille regen.
Optimistischer gezegd, een zonnige, frisse namiddag. Behalve als de hemelse vuurbal zich achter de wolken verschuilt. Het water klotst, opgezweept door de wind. Die aantrekt over de lagune.
Drang
Tegenwoordig een tweede natuur, lijkt het wel. Dat gewoontegebaar overal om ons heen. Een arm omhoog, het mobieltje in de vuist geklemd. Zo ver mogelijk van je afhouden. Afdrukken en onmiddellijk controleren. Met een kritische blik of het resultaat bevalt.
Onafzienbaar zover het oog reikt. Dat treinspoor in de schreeuwende leegte. Het wandelpad naastliggend. De schemering gumt het streepje uit. Dat de ieler wordende horizon markeert.
In het midden van de verlatenheid van Parque Natural da Ria Formosa. Lege banken vullen de wachtruimte. Verderop voorbij de brug. Gedomineerd door totale eenzaamheid.
Een zonnestraal verspreidt licht in elke richting. Met een vage belofte aan warmte. Als bescherming tegen de ijskoude wind die over het water blaast.
Mijmerij
Je moet er wel van houden. Telkens weer die confrontatie aan te gaan. Met je digitale eigenste-ik-maaksel. Bij sommigen wel tig-keer per dag. Kennelijk nooit klaar ermee. Met die onbedwingbare ‘selfie’-aanvechting.
Droefgeestig dat liedje van Tim Hardin: “How can we hang on to a dream”. Wat een drukte. Kijk, daar bij Cemitério das Âncoras. Net als rondom elke willekeurige cultuurhistorische bezienswaardigheid in de wereld. Spekkie, voor wie z’n zelfzuchtige fototrekjes compleet wil uitleven.
Reuze geschikt om vast te leggen. Zo’n ultiem fotogeniek plaatje. Met de ankerbegraafplaats op de achtergrond. Cinematografische hoogstandjes, maar niet heus. Eerder eenheidsworst zulke kiekjes.
De weemoedige klanken en zelfs de liedtekst. Ze sluiten moeiteloos aan bij mijn stemming. Julien Green schreef een prachtige tekst. Zo treffend bij dit moment en daarom vermeldenswaard.
Lyriek
Ik wandel in mijn verleden,
mijn verleden dat zo kort en mooi was,
de stralende jeugd die niet langer dan
een paar dagen lijkt te hebben geduurd.
Bij de waterlijn een verliefd stelletje. Beiden zo mooi en jong nog. Zij staat in een pose met armen wijd uitgespreid. Als van een gedistingeerde waadvogel. Haar glimlach kan een warme zon laten schijnen. In een stikdonkere winternacht.
De gedachte treft mij als een mokerslag. Jonge mensen vinden het niet interessant. Laat staan reuze bewonderenswaardig. Om te horen dat jij uit het stenen tijdperk stamt. Tim Hardins refrein versterft in de achtergrond.
Sentiment
“How can it really be the way it seems”. Overweldigd door die luchtige toonzetting van jeugdige passiviteit en overmoedigheid. Toen leeftijd geen spoor van twijfel wist op te roepen.
Naderbij komend zie ik de geliefden. Hun hoofden innig bij elkaar. Breedlachend kijken ze naar het telefoonschermpje. Waarna de jongen afdrukt. Gelukt, alweer zo’n perfect zelfportret.
Geef een reactie