De twee eerste wereldrijken: Portugal en Nederland. Hoe verschillend zijn deze landen niet, “onze twee landen”, zo’n vijfhonderd, zeshonderd jaar na hun tijdelijke wereldheerschappij. En hoe verschillend zijn niet hun nalatenschappen in de gebieden die vroeger tot hun rijk gerekend werden. Ze kwamen elkaar nogal eens tegen, de Portugezen en de Nederlanders, vroeger. Nu gebeurt dat slechts zelden en geruchtmakend enkel op het voetbalveld.
Tien miljoen Portugezen telt Portugal. Die spreken Portugees en maken met elkaar net 4% uit van het totaal aantal mensen dat, over de hele aardbol verspreid, hun taal spreekt. Want maar liefst 240 miljoen wereldbewoners hebben het Portugees als hun voertaal; 230 miljoen daarvan leven in de voormalig Portugese koloniën. Nederland, ook in z’n gouden 17de eeuw zo’n tweemaal Portugal wat betreft inwonersaantal, had zich ooit, links en rechts op aarde, net zo veel gebieden toegeëigend als Portugal, zo niet meer, en een aantal daarvan was eerst in Portugese handen geweest. Toch kom ik al tellend op niet veel meer dan, in de hele wereld, 23 miljoen mensen die vandaag de dag het Nederlands als voertaal hebben: 17 miljoen in het eigen land (ofwel 70%), plus 6 miljoen Vlamingen, 100.000 Brusselaars en enkele honderdduizenden Surinamers en wat Antillianen.
Opmerkelijk
Ik tel de Afrikaanssprekenden van Zuid-Afrika even niet mee, want hun taal is al eeuwenlang dusdanig verbasterd en vervreemd dat deze bijna niet meer als van Nederlandse oorsprong herkenbaar is. En als ik de Nederlandssprekende Belgen ook niet meetel, want die waren immers niet gekoloniseerd (al dachten zij zelf daar vroeger anders over), dan maken de Nederlandse ingezetenen bijna 100% van de Nederlandssprekenden op de wereld uit. Waarom werd en bleef het Portugees een echte wereldtaal, terwijl het Nederlands als taal zelfs verdween uit wat ooit ’s lands belangrijkste kolonie was? Stel dat wij Indonesië als ons cultuur- en taalgebied hadden weten te behouden, dan hadden we er 260 miljoen Nederlandssprekenden bij gehad en had onze taal het Portugees in macht en kracht verre overtroffen.
Jammer dat het niet zo gelopen is? Ach … Maar hoe opmerkelijk is het dan niet om te lezen wat ene Julio Montero, verbonden aan de Universiteit van Brasília, onlangs, nota bene aan de universiteit van het Belgische Leuven, aan taalkundigen kwam verklaren. Montero vertelde dat, terwijl in Nederland nog druk wordt gedebatteerd over de omgang met het koloniale verleden, in Brazilië, waar de voertaal Portugees is, de Nederlandse koloniale periode (1630-1654) nog altijd geïdealiseerd wordt, zeker in vergelijking met de Portugezen die daarvoor en daarna kwamen. “Een in Nederland wegens zijn betrokkenheid bij de slavenhandel gecontesteerde figuur als Johan Maurits van Nassau (naamgever van het Mauritshuis in Den Haag) is er nog altijd beroemd,” constateerde Montero. “Hij heeft in een paar jaar méér gedaan voor Brazilië dan de Portugezen in tweehonderd jaar.” O zo, het moest even gezegd worden. Montero bestiert een eenmansvakgroep Neerlandistiek aan de universiteit van Brasília en bij die ene zielige vakgroep blijft het in wat ooit goeddeels “onze” kolonie was. Het Portugees, onaantastbaar, voert daar de boventoon.
Heel frappant
Zoals ook in Mozambique, Angola, Guinee-Bissau, Oost-Timor, Equatoriaal-Guinea, Kaapverdië en Sao Tomé en Principe de voertaal Portugees is gebleven en zelfs in Macau het Portugees nog wordt gesproken, zij het in kleine, huiselijke kring. Niet dus in het voormalig Hollandse, trotse koloniale rijk. Weg zijn we, uit wat ooit “van ons” was. Verdwenen is onze cultuur en taal, uit Indonesië, maar net zo goed uit Ivoorkust en wat nu Frans-Guyana is, uit Ghana, delen van India, Mauritius, Sri Lanka, Taiwan – en dan heb ik het maar niet over de oostkust van de Verenigde Staten en evenmin over die gebieden waar wij Nederlanders een tijdlang soms dominerende handelsposten gevestigd hadden, zoals Angola, Bengalen, Chili, China, Japan, Koeweit, Maleisië, Marokko, Senegal, Thailand, en ook Sao Tomé. Niemand spreekt daar nog een woord Nederlands, niemand denkt daar met tranen in z’n ogen aan de goede, brave tijden van onze zo begenadigende heerschappij terug. De beschaving die wij daar dachten achter te laten is achteraf bezien enkel fictie.
Het frappantst is dat natuurlijk in Indonesië. De Indonesiërs bevochten ons dan wel voor hun vrijheid, maar voor hun eigen taal hebben ze nooit hoeven strijden. Nederland legde nimmer zijn eigen taal op in zijn koloniën. Zo werd dat land zo ongeveer de enige grote oud-kolonie in de wereld waar men de taal van de voormalige kolonisator niet meer spreekt, terwijl de Hollanders toch drie eeuwen lang deze archipel bestierden. In het kleine buurland Oost-Timor, daarentegen, wordt nog altijd het Portugees van de vroegere bezetter gesproken. Het is niet het nationalisme dat in Indonesië de erfenis van het kolonialisme heeft uitgewist; nationalisme woedde ook in Franse, Britse, Spaanse en Portugese koloniën en kijk hoe desondanks de Europese talen daar vaste voet aan de grond kregen en hielden. Kwam het omdat onze koloniën, althans lange tijd, niet door “de staat” maar door een handelsonderneming, de VOC, werden veroverd en beheerd? Die het “te duur” vond om de autochtone bevolking de Nederlandse taal bij te brengen? Dit gebrek aan cultuur- en taalpolitiek werd naderhand willens en wetens door de Nederlandse staat voortgezet.
Civilisering
De Britten stuurden trouwens ook eerst de handelsmannen eropuit om de wereld te veroveren. Hen ging het ook om de winstgevendheid van de koloniën en toch ontstond er een wereldrijk waar de Engelse taal nog altijd niet is weg te denken. De Fransen … in de Maghreb, bijvoorbeeld, waar het Arabisch de voertaal was, legden de Fransen toch hun taal op. Ook daar moest men worden opgeleid zoals in het moederland, vond men. Hun “mission civilisatrice” hield in dat onderwijs moest worden verspreid, inclusief het Frans (lees ik allemaal in ‘Nooit vernederlandst’, geschreven door Joss Wibisono voor het Vlaams-Nederlands Cultureel Tijdschrift ‘Ons Erfdeel’, november 2018). Het Frans verbindt de Mahgreb nog altijd met de internationale wereld. Nederland stimuleerde nooit de Nederlandse taal – had men bij ons eigenlijk wel een boodschap aan civilisatie? Wij hadden dan wel in het begin van de 20ste eeuw een “Ethische Politiek” bedacht voor onze Indische kolonie, maar die mocht vooral niet te veel kosten. Enkel voor kinderen van de Indische elite was er een kleine Hollandsch-Indische School (HIS), maar ook daar werd het Nederlands enkel de tweede taal, niet de voertaal.
In het voorjaar van 2006 vond in Portugal een opmerkelijke gebeurtenis plaats. Opmerkelijk, want Portugal telde ook toen minder dan 1% protestanten. In het gehucht Torre de Tavares, ergens tussen Porto en Coimbra, werd een plaquette onthuld ter herinnering aan João Ferreira de Almeida, omdat toen 325 jaar geleden het door hem in het Portugees vertaalde Nieuwe Testament werd gedrukt. In Amsterdam, wel te verstaan. Almeida was al jong wees, lees ik bij A. Stam (in ‘Digibron’, Kenniscentrum Gereformeerde Gezindte). Hij had een oom in Lissabon, een rooms-katholiek priester, die zich belastte met zijn opvoeding en hem in de grondbeginselen van de theologie inwijdde. Hij raakte in Amsterdam verzeild en daarna op Nederlands (en gedeeltelijk ex-Portugees) grondgebied “in den Oost”. Hij las teksten die hem uiteindelijk zouden doen bekeren tot het protestantisme; eenmaal calvinist geworden vertaalde hij allerlei geschriften in het Portugees en in het Hollands, zoals ‘Onderscheijdt der Christenheijdt’, en werd hij lid van de Nederlandse Gereformeerde Kerk in Oost-Indië.
Portugees in ons Indië
De jonge Almeida voelde een sterke drang om zijn leven te wijden aan het heil van Portugeessprekenden, maar er was geen schijn van kans dat hij een bijbelvertaling zou kunnen maken die ook in, destijds door de Inquisitie geterroriseerd, Portugal of zijn koloniën gebruikt kon worden “tot eer en lof van God en voor de bekering en zaligheid van hen die geen andere taal kennen dan de Portugese.” Toch begon de nog jeugdige Almeida de Evangeliën en het boek Handelingen (uit het Spaans en Latijn) in het Portugees te vertalen. Almeida’s vertaling van vijf bijbelboeken werd verspreid onder die Portugeessprekenden “die enige blijken geven van een oprechte wens om de waarheid te leren kennen.” Na enige tijd was het hele Nieuwe Testament in een voorlopige vertaling beschikbaar.
Op zijn 21ste werd Almeida gekozen tot diaken en kerkenraadslid in de Nederlandse Gereformeerde Kerk. In dit ambt, in Batavia, werkte hij verder aan zijn vertalingen. Bovendien leerde hij de Hollandse predikanten daar Portugees, geen overbodige luxe in een gebied waar Portugal de eerste kolonisator was en waar nog zoveel mensen Portugees spraken. Toelating verzoekend tot de officiële predikantenopleiding hield hij “met welsprekendheid” een proefpreek. Vijf jaar later werd hij als predikant bevestigd en uitgezonden voor het werk onder de Portugeessprekenden op Ceylon, het huidige Sri Lanka, eveneens vanouds een Portugese kolonie, maar in 1638 door de VOC, de Nederlanders, veroverd.
Paaps bijgeloof
Op Ceylon huwde hij met Lucrecia de Lamos, een meisje van Nederlandse afkomst. Veel weerstand ondervond Almeida daar op Ceylon, eerst in het zuiden, later in de stad Colombo. Hij sprak zich openlijk uit tegen “paaps bijgeloof”. De Nederlandse gezaghebber van het eiland diende daarover een klacht in bij het gouvernement in Batavia. Toen hij in Colombo stond probeerde men hem te beletten in het Portugees te preken. Ook toen hij, later, een jaar in Zuid-India preekte werd hij tegengewerkt. Men wenste niet door Almeida gedoopt te worden en huwelijken mochten niet door hem worden ingezegend. In de Portugese kolonie Goa, ook ooit in Nederlandse handen geweest, werd op last van de Inquisitie in het openbaar de beeltenis van Almeida verbrand. Zijn vertalingen van het Nieuwe Testament kwamen op de brandstapel terecht.
Maar Almeida wist er een aantal te redden, zodat in veel Portugeessprekende gemeenschappen dit werk toch beschikbaar kon komen (één exemplaar is nu nog te bewonderen in het British Museum in Londen). Nog tien lange jaren besteedde Almeida aan grondige revisie van zijn teksten. Inmiddels was hij ook begonnen aan de vertaling van het Oude Testament. Bij zijn overlijden, in 1691, was hij een heel eind gekomen. Jacobus op de Akker, van Nederlandse afkomst, volgde Almeida op als predikant van de Portugeessprekende gemeente in Batavia. Hij maakte het vertaalwerk af. Niettemin, pas vijftig jaar later werd het Oude Testament, in twee delen, in Batavia gedrukt. Dat had alles te maken met de politiek van de VOC, die gebruik van het Portugees wilde terugdringen.
‘Os Bíblias’
Nog steeds is de Almeida-vertaling de meest gebruikte Portugese bijbel. In Portugal zelf, met zijn geringe aantal protestanten, werden nooit veel exemplaren afgezet. Veel meer belandden er in de vroegere Portugese koloniën, zoals Angola en Mozambique, en in Brazilië, waar het Braziliaans Bijbelgenootschap op grote schaal enkele gereviseerde edities verspreidde. Toen halverwege de 19de eeuw het zendingswerk in Brazilië structuur kreeg, gaven de Braziliaanse rooms-katholieken de groeiende groep protestanten een opmerkelijke bijnaam: ‘Os Bíblias’ (ofwel: De Bijbels). Almeida zou het ongetwijfeld een erenaam gevonden hebben, schrijft Stam.
Dat de Nederlanders zo weinig cultuur en taal in hun koloniën achterlieten had mogelijk nog andere redenen dan de allesoverheersende door zuinigheid en vlijt beheerste handelsgeest. Nederland (in de tijd van ‘de Nederlanden’ en als ‘Holland’) was nooit een enthousiaste wereldrijkbouwer of een fanatieke geloofsverbreider gebleken. De Engelsen, Fransen, Spanjaarden en Portugezen hadden lange tijd solide koningshuizen die op (wereld)macht uit waren en sterke kerkelijke banden onderhielden. Vooral de Spanjaarden en Portugezen hadden een missie, een heilige missie, want die waren in een dusdanig hechte relatie verbonden met de rooms-katholieke kerk van Rome dat ze grote groepen van de door hen uitgezonden wereldveroveraars uit “zieltjeswinnaars” lieten bestaan, als die al geen leiding aan de expedities gaven. De kerk plaatste een eigen cultuur en dus taal op de voorgrond en exporteerde die, in de wetenschap dat enkel zó zieltjes konden worden gered. De Nederlanders, nuchter op winst uit, hadden daar gewoon geen tijd voor. Die lieten, zo blijkt, zelfs het verspreiden van hun protestantisme althans deels aan een Portugees over. Toch triest, dat onze taal en cultuur overal verdwijnen moesten. Weg was ons erfgoed. Heel jammer, achteraf bezien.
Marga Burlet zegt
Een bijzondere verhandeling, interessant , leerzaam en vermakelijk .
Met veel plezier vanmorgen gelezen !
Teake Oppewal zegt
Een prachtig stuk, genot om te lezen. Boeiende materie.
Ter aanvulling: Kan het zijn dat het Nederlands in Indonesië het niet heeft gered, omdat er na de onafhankelijkheid een autochtone vrijhandelstaal bestond (het Bahasa)? Om dezelfde reden is in Tanzania het Swahili de officiële taal geworden en niet het Engels. Maar in Mozambique bv koos het Frelimo voor het Portugees als officiële taal, als een soort verlegenheidsoplossing: er was niets beters voorhanden.
De kolonisatie van Brazilië kun je volgens mij niet vergelijken met die van Ned-Indië: vestigingskolonie tgov exploitatiekolonie. De enige grote NLse vestigingskolonie was ZAfr, en daar is het Nederlands wel degelijk blijven hangen. Tot ver in de 20ste eeuw was het Nederlands een officiële taal in ZAfr. Afrikaans heet een zustertaal van het Nederlands.
Maar inderdaad, het verschil in ‘machtspositie’ tussen Nederlands en Portugees in het wereldtalensysteem is opmerkelijk.
Ton Haak zegt
Ben het goeddeels eens met Teake Oppewal. Maar het bahasa had al een lange geschiedenis. De Nederlanders lieten de ontwikkeling en verspreiding ervan gewoon toe, ze bemoeiden zich niet met die eenheidstaal waarvoor in feite al in 1928, door het Indonesische Jeugdcongres, was gekozen. Dat was omdat de bevolking door had dat de Nederlanders alleen door verdeel en heers hun overmacht behielden; een autochtone eenheidstaal zou saamhorigheid bevorderen en zo een vuist kunnen maken tegen de koloniale macht.
Tegen 1942 hadden de Nederlanders enkel een klein deel van de bevolking lezen en schrijven geleerd. Er waren slechts 230 Indonesische academici, op een bevolking van, toen, zestig miljoen. Niet meer dan 240 Indonesische kinderen deden eindexamen op een middelbare school en slechts 80.000 kinderen volgden een lagere school. Het zijn barre cijfers, niet anders trouwens dan die van de Portugese bezittingen in Afrika, waar hoger-opgeleide autochtonen ook slechts enkele honderden vormden en het analfabetisme overheerste. Toch werd in die landen de Portugese taal gevestigd, en bleef die gevestigd. Terwijl het Nederlands en alle verdere herinnering aan de koloniale tijd helemaal uit “den Oost” verdween.
Teake Oppewal zegt
@Ton: Obrigado, é isso mesmo!